Wat is het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2?
Het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 is een ernstige aangeboren stofwisselingsziekte waarbij vooral de spieren in het lichaam een tekort hebben aan energie waardoor kinderen in toenemende mate last krijgen van spierzwakte.
Hoe wordt het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 ook wel genoemd?
Mitochondriën zijn de naam van kleine onderdelen in alle lichaamscellen die zorgen voor de aanmaak van energie. Ze worden ook wel de energiefabriekjes van de cellen genoemd. In deze mitochondriën zit DNA. Dit DNA moet elke keer vermenigvuldigd worden om te zorgen voor nieuw DNA. Bij kinderen met deze aandoening verloopt dat vermenigvuldigen van het DNA niet goed. Hierdoor krijgen deze kinderen een tekort aan mitochondrieel DNA, waardoor de mitochondriën niet in staat zijn om voldoende energie aan te maken.
Er zijn inmiddels verschillende foutjes in het DNA bekend die er allemaal voor kunnen zorgen dat er een probleem is met het vermenigvuldigen van het mitochondriële DNA. Deze aandoening heeft nummer 2 gekregen. Soms wordt de afkorting MTDPS2 gebruikt.
Mitochondrieel DNA depletie syndroom, myopatische type
Er wordt ook gesproken van het zogenaamde myopatische type van het mitochondrieel DNA depletie syndroom. Dit komt omdat bij dit type mitochondrieel DNA depletie syndroom vooral de spieren in de problemen komen als het gevolg van het hebben van deze ziekte. Ziekte van de spieren wordt ook wel myopathie genoemd.
TK2-syndroom
Ook wordt de naam TK2-syndroom wel gebruikt. TK2 is de naam van de plaats in het erfelijk materiaal waar kinderen met deze aandoening een foutje hebben zitten.
Drie typen
Er wordt onderscheid gemaakt in drie types van dit syndroom. Het infantiele type waarbij de eerste klachten op de baby of peuterleeftijd ontstaan, het juveniele type waarbij de eerste klachten op de lagere schoolleeftijd ontstaan en het late-onset type waarbij de eerste klachten tijdens de middelbare schoolleeftijd of zelfs pas op volwassen leeftijd ontstaan. Het infantiele type is de meeste voorkomende vorm van deze ziekte.
Mitochondriële ziekte
Het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 behoort tot de groep stofwisselingsziektes die mitochondriële ziekte worden genoemd. Dit is een grote groep aandoeningen waarbij de energiefabriekjes in de cellen niet goed functioneren, waardoor verschillende onderdelen van de cellen een tekort krijgen aan energie. Voorbeelden van andere mitochondriele aandoeningen zijn MELAS, NARPen Alpers syndroom.
Bij wie komt het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 voor?
De eerste klachten van het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 ontstaan meestal op de baby- of peuterleeftijd (tussen 2 en 24 maanden). Soms ontstaan de klachten ook pas op latere leeftijd.
Deze ziekte komt even vaak voor bij jongens als bij meisjes.
Hoe vaak komt het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 voor?
Het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 is een erg zeldzame ziekte.
Hoe vaak deze aandoening precies voorkomt is niet bekend.
Waarschijnlijk komt deze ziekte minder vaak dan bij één op de 200.000 mensen voor.
Wat is de oorzaak van het ontstaan van het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2?
Fout in erfelijk materiaal
Het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 wordt veroorzaakt door een fout in het erfelijk materiaal. De fout bevindt zich op het zogenaamde 16e chromosoom. De plaats van de fout in het erfelijk materiaal wordt het TK2-gen genoemd.
Autosomaal recessief
Het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 erft op zogenaamd autosomaal recessieve manier over. Dat wil zeggen dat een kind pas klachten krijgt wanneer beide chromosomen 16 allebei een fout bevatten op plaats van het TK2-gen.
Dit in tegenstelling tot een autosomaal dominante aandoening, waarbij een fout op één van de twee chromosomen al voldoende is om een ziekte te krijgen.
Ouders drager
Vaak zijn beide ouders drager van deze aandoening. Zij hebben zelf een chromosoom 16 met fout en een chromosoom 16 zonder fout. Doordat ze zelf ook een chromosoom 16 zonder fout hebben, hebben de ouders zelf geen klachten.
Wanneer een kind van beide ouders het chromosoom 16 met de fout krijgt, dan krijgt dit kind het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2. De kans dat beide ouders drager zijn van een foutje op dezelfde plek in een chromosoom is groter wanneer beide ouders (in de verte) familie van elkaar zijn.
Afwijkend eiwit
Als gevolg van de fout in het erfelijk materiaal wordt een bepaald eiwit op een afwijkende manier aangemaakt. Dit eiwit wordt Thymidine Kinase 2 genoemd, afgekort als TK2. Dit eiwit speelt een belangrijke rol bij de vorming van een van de bouwstenen van het DNA in de mitochondriën, namelijk thymidine. Zonder deze bouwsteen kan het DNA niet goed vermenigvuldigd worden, waardoor er een tekort ontstaat aan DNA in de mitochondriën. De mitochondriën kunnen hierdoor hun werk niet goed doen. Hierdoor wordt er te weinig energie aangemaakt. Vooral de spieren in het lichaam hebben last van een tekort aan energie.
Organen die veel energie nodig hebben
De mitochondriën spelen een belangrijke rol bij de aanmaak van energie voor alle lichaamscellen. Wanneer de mitochondriën minder energie kunnen aanmaken, dan krijgen vooral organen die continu veel energie nodig hebben problemen. Organen die continu veel energie nodig hebben zijn de hersenen, de spieren en de ogen.
Spieren
Kinderen met het mitochondrieel DNA depletie syndroom type 2 hebben vooral last van het energietekort in hun spieren. De spieren worden door het tekort aan energie steeds zwakker, waardoor kinderen in toenemende mate minder kracht hebben om hun spieren te bewegen.
Wat zijn de symptomen van het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2?
Variatie
Het aantal symptomen en de mate van ernst kan van kind tot kind met het mitochondrieel DNA depletie syndroom verschillen. Dit hangt samen met de hoeveelheid mitochondriën die aangedaan zijn. Kinderen waarbij de ziekte al op jonge leeftijd klachten geeft, hebben vaak meer en ernstiger klachten dan bij kinderen waarbij de ziekte pas op latere leeftijd klachten geeft.
Zwangerschap en geboorte
Bij de meeste kinderen met het mitochondrieel DNA depletie syndroom type 2 zijn er geen bijzonderheden tijdens de zwangerschap en de geboorte. Na de geboorte hebben kinderen een normale spierspanning. Zij gedragen zich net als andere baby’s zonder dit syndroom. In de eerste maanden na de geboorte ontstaan geleidelijk aan de klachten als gevolg van het hebben van dit syndroom. Een heel klein deel van de baby's heeft al vanaf de geboorte klachten.
Lage spierspanning
De spieren van kinderen met het mitochondrieel DNA depletie syndroom worden vaak geleidelijk aan steeds slapper. Kinderen voelen slap aan wanneer ze worden opgetild en moeten goed ondersteund worden wanneer ze opgetild worden. De gewrichten van bijvoorbeeld de knie en de elleboog gemakkelijk worden overstrekt. Door de lage spierspanning krijgen kinderen platvoetjes.
Verminderde spierkracht
Kinderen met het mitochondrieel DNA depletie syndroom type 2 krijgen in toenemende mate minder kracht in hun spieren. Vooral de spieren rond de schouders en de heupen worden steeds zwakker. Daardoor wordt het voor deze kinderen steeds moeilijker om de armen en de benen op te tillen. Kinderen die konden lopen, hebben op een gegeven moment te weinig kracht in de spieren om nog te kunnen lopen. Opstaan uit een stoel wordt moeilijk, vaak duwen kinderen hun bovenlichaam met hun armen omhoog. Ook zelf zitten wordt steeds moeilijker, net als eten, drinken of spelen met de handen.
Terugval in ontwikkeling
Door de toenemende problemen met spierzwakte gaan kinderen stil staan in hun ontwikkeling. Ze leren op gebied van de zogenaamde grove motoriek geen nieuwe vaardigheden meer aan. Ook kunnen kinderen vaardigheden die ze al beheersten verliezen. Kinderen zijn bijvoorbeeld niet meer in staat om zelfstandig te lopen, te zitten of het hoofd overeind te houden. Op gebied van de fijne motoriek kunnen kinderen nog wel vooruit gaan, maar ook hierin worden ze later in de ziekte in toenemende mate in beperkt.
Dunner wordende spieren
Omdat er steeds meer spiervezels verloren gaan, worden de spieren van de armen en benen steeds dunner. De armen en benen zien er daardoor steeds dunner uit. Bij jonge kinderen valt dit vaak niet zo op, omdat zij nog relatief veel babyvet hebben die over de spieren heen ligt.
Weinig mimiek in het gezicht
Ook hebben de spieren van het gezicht weinig kracht. Hierdoor hebben kinderen een slap gezichtje, vaak met een open mond. De gezichtsuitdrukking van een kindje met deze aandoening verandert vaak weinig. Hierdoor is het moeilijk aan de gezichtsuitdrukking te zien of kinderen blij of verdrietig zijn.
Problemen met zien
De spieren van de ogen krijgen ook steeds meer moeite om de ogen heen en weer te bewegen. Hierdoor kunnen kinderen met deze aandoening last krijgen van scheelzien en/of dubbelzien. Dit wordt chronische externe ophtalmoplegie genoemd. Ook kunnen de oogleden gaan hangen, vooral wanneer kinderen moe zijn. Dit wordt ptosis genoemd.
Problemen met horen
Een deel van de kinderen met deze aandoening wordt in toenemende mate slechthorend.
Problemen met praten
Geleidelijk aan wordt praten steeds moeilijker voor kinderen met het mitochondrieel DNA depletie syndroom type 2. Zij hebben steeds minder kracht om de spieren van de mond en de tong te bewegen. Hierdoor gaan kinderen zachter en steeds minder duidelijk praten. Op een gegeven moment is het praten niet meer verstaanbaar.
Problemen met eten en drinken
Ook het eten en drinken gaat steeds moeizamer. Kinderen krijgen moeite met kauwen, zij eten het liefst alleen zachte voeding en geen harde stukjes. Kinderen kunnen zich verslikken tijdens het eten of drinken, waardoor kinderen moeten gaan hoesten. Dit kan er voor zorgen dat kinderen moeten gaan spugen. Vaak is het nodig om kinderen sondevoeding te gaan geven omdat zij anders niet genoeg voeding binnen krijgen.
Kwijlen
Kinderen met dit syndroom hebben gemakkelijk last van kwijlen. Dit komt door slapheid van de spieren in het gezicht en rondom de mond, waardoor het speeksel gemakkelijk uit de mond loopt.
Problemen met ademhalen
Geleidelijk aan ontstaan ook problemen met ademhalen doordat ook de spieren die de ademhaling regelen steeds zwakker worden. In eerste instantie is er vaak een probleem gedurende de nacht. Kinderen kunnen dit merken doordat ze wakker worden met hoofdpijnklachten in de ochtend. Later kunnen ook overdag problemen met ademhalen ontstaan. Vaak valt op dat er zogenaamde intrekkingen te zien zijn boven de borstkas of tussen de ribben als teken dat de spieren heel veel moeite moeten doen om adem te halen.
Vatbaar voor infecties
Kinderen met deze ziekte zijn vatbaar voor het krijgen van infecties. Vooral luchtweginfecties komen vaker voor bij kinderen met deze aandoening.
Koorts en ziek zijn zorgt vaak voor een snelle toename van klachten, die vaak niet meer verbeteren nadat kinderen weer hersteld zijn van het ziek zijn.
Reflux
Kinderen met dit syndroom hebben vaak last van het terugstromen van voeding vanuit de maag naar de slokdarm. Dit wordt reflux genoemd. Omdat de maaginhoud zuur is, komt het zuur zo ook in de slokdarm, soms zelfs ook in de mond. Dit zuur kan zorgen voor pijnklachten, waardoor kinderen moeten huilen en soms ook niet willen eten. Ook kan het maken dat kinderen moeten spugen.
Door het zuur kan de slokdarm geïrriteerd en ontstoken raken. Wanneer dit niet tijdige ontdekt en behandeld wordt, kan dit zorgen voor het spuug met daarin bloedsliertjes.
Verstopping van de darmen
Verstopping van de darmen komt vaak voor bij kinderen met het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2. De ontlasting komt dan niet elke dag en is vaak hard waardoor kinderen moeite hebben met poepen.
Hartafwijking
Bij veel mitochondriële aandoening doet de hartspier ook mee, maar bij kinderen met deze aandoening staat een hartafwijking niet op de voorgrond. Een klein deel van de kinderen heeft een snelle hartslag. Bij een ander deel van de kinderen is de hartspier verdikt. Dit kan zorgen voor vermoeidheidsklachten en kortademigheid.
Veel zweten
Kinderen met deze aandoening zweten vaak veel en gemakkelijk. Dit wordt hyperhidrosis genoemd.
Problemen met slapen
Kinderen kunnen tijdens de slaap ademstops hebben (apneu genoemd). Dit kan de nachtrust verstoren, waardoor kinderen niet uitgerust zijn na het slapen.
Vermoeidheid
Kinderen met deze aandoening hebben weinig energie. Ook kosten alle dagelijkse activiteiten veel energie. Tel hierbij de problemen met slapen op. Dit maakt dat kinderen met deze aandoening erg vermoeid zijn en weinig energie hebben om de dag door te komen.
Epilepsie
Een op de drie kinderen met de infantiele vorm van deze aandoening krijgt last van epilepsieaanvallen.
Intelligentie
Kinderen met deze aandoening hebben meestal een normale intelligentie en geen probleem met nadenken of leren. Een op drie kinderen die last heeft van epilepsie heeft wel problemen met nadenken en leren. De problemen met bewegen zijn echter altijd groter dan deze problemen waardoor het niet erg opvalt.
Scoliose
Een deel van de kinderen met deze aandoening krijgt een zijwaartse verkromming van de rug. Dit wordt een scoliose genoemd. Van een milde scoliose zullen kinderen zelf geen last hebben. Toename van de scoliose kan zorgen voor het ontstaan van pijnklachten in de rug en problemen met zitten.
Vastgroeien gewrichten
Doordat kinderen met deze aandoening moeite hebben met het bewegen van hun armen en benen, hebben de gewrichten in de armen en de benen de neiging om vast te gaan groeien. Dit wordt een contractuur genoemd. Hierdoor kunnen de gewrichten minder of helemaal niet meer bewogen worden.
Hoe wordt de diagnose mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 gesteld?
Verhaal en onderzoek
Op grond van het verhaal van een kind met in toenemende mate een lage spierspanning en weinig energie kan een mitochondriële stofwisselingsziekte worden vermoed. Er zijn echter nog veel andere aandoeningen die ook dergelijke klachten kunnen geven.
Bloedonderzoek
Bloedonderzoek laat bij het merendeel van de kinderen een verhoogde waarde van het stofje CK en van het stofje lactaat zien. Dit is een belangrijke aanwijzing dat er sprake is van een mitochondriële ziekte. Een bloedgas bepaling kan een indruk geven of er problemen zijn met de ademhaling. Voor de pCO2 waarde geeft hier informatie over.
Stofwisselingsonderzoek
Vaak zal dit bloedonderzoek reden zijn om stofwisselingsonderzoek te verrichten op bloed en op urine. In de urine wordt vaak een overmaat aan aminozuren gezien.
Genetisch onderzoek
Door middel van bloedonderzoek kan gekeken worden of er een foutje in het erfelijk materiaal van het TK2-gen gevonden kan worden. Dit kan gericht gebeuren wanneer er aan gedacht wordt omdat de ziekte in de familie voorkomt, maar meestal is dat niet het geval. Tegenwoordig zal door middel van een nieuwe genetische techniek (exome sequencing genoemd) deze diagnose gesteld kunnen worden zonder dat er specifiek aan gedacht was of naar gezocht is.
Spierecho
Door middel van een ECHO van de spieren kan worden vastgesteld dat de spieren er afwijkend uitzien.
EMG
Met een EMG onderzoek kan ook worden aangetoond dat de spieren bij kinderen met deze aandoening minder goed werken. Omdat dit een belastend onderzoek is, zal het meestal niet nodig zijn om dit onderzoek te verrichten. Tegenwoordig wordt vaker gekozen voor het verrichten van een ECHO van de spier.
Spierbiopt
Wanneer de diagnose onduidelijk is, kan het nodig zijn om een spierbiopt te verrichten. Ook in een spierbiopt kunnen afwijkingen aangetoond worden die passen bij het niet goed functioneren van de mitochondriën. In het spierbiopt kan gemeten worden hoe goede de spiercellen in staat zijn om energie aan te maken. Dit is verminderd bij kinderen met deze aandoening. De patholoog kan onder de microscoop zogenaamde ragged red fibers zien in de spiercellen.
Oogarts
Kinderen met deze aandoening worden vaak een keer door de oogarts gezien. Door onderzoek van de ogen kan de oogarts soms een clue vinden voor de onderliggende aandoening. Dat is bij deze aandoening meestal niet het geval.
KNO-arts
De KNO-arts kan door middel van een gehooronderzoek nagaan of er problemen met horen zijn.
Longfunctieonderzoek
Door middel van een blaastest kan bepaald worden of er problemen zijn met de longfunctie. Voor jonge kinderen is deze test vaak te moeilijk.
EEG
Bij verdenking op epileptische aanvallen kan een EEG gemaakt worden.
Polysomnografie
Bij kinderen die ’s nachts veel snurken of telkens kortdurend stoppen met ademhalen (apneus) wordt vaak een polysomnografie verricht. Dit is een onderzoek waarbij gedurende slaap allerlei metingen worden verrichten qua ademhaling, hartslag, bloeddruk, zuurstofgehalte in het bloed, bewegingen van de borstkas en de buikwand en de activiteit van de hersenen. Op die manier kan gekeken worden waarom kinderen ’s nachts tijdelijk stoppen met ademhalen en of dit nadelige gevolgen heeft voor het zuurstofgehalte in het bloed.
Foto van de botten
Wanneer er sprake is van een verkromming van de wervelkolom zal vaak een foto van de rug gemaakt worden om de mate van verkromming vast te leggen.
Hoe wordt het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 behandeld?
Geen genezing
Er bestaat helaas geen behandeling die het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 kan genezen. De behandeling is er op gericht om kinderen zo goed mogelijk te ondersteunen in het omgaan met de toenemende klachten als gevolg van het hebben van deze aandoening.
Kwaliteit van leven
Centraal in de behandeling van kinderen met deze aandoening staat het behouden van zo veel mogelijk kwaliteit van leven. Helaas nemen de klachten als gevolg van het hebben van deze aandoening in een snel of in een wat minder snel tempo toe en zullen kinderen steeds opnieuw moeten inleveren. Dat is heel moeilijk vooral voor het kind, de ouders en de andere kinderen in het gezin. Het is goed als ouders samen met hun andere kinderen en familie al in een vroeg stadium nadenken op wat voor manier zij hun kindje met deze aandoening willen begeleiden. Een maatschappelijk werkende, een psycholoog en verpleegkundigen van de kinderthuiszorg kunnen ouders hierbij helpen.
Tijd voor samenzijn
De zorg voor een kindje met het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 zal veel vragen van ouders. Ouders zullen veel tijd kwijt zijn met verzorging van hun kind of zelfs met medische handelingen zoals het geven van medicijnen of sondevoeding. Het is ook heel belangrijk om er ook voor te waken dat er tijd blijft voor samen zijn als gezin of even als ouders onder elkaar, voor samen knuffelen waar kinderen met deze aandoening vaak van kunnen genieten en te zoeken naar manieren van contact waar iedereen plezier aan beleefd.
Hulp vragen aan anderen (bekenden of onbekenden) is voor veel ouders lastig, maar het is wel belangrijk om in een vroeg stadium na te denken over het vragen en organiseren van hulp. Dit om te voorkomen dat ouders de hele dag bezig zijn met zorgen en er geen tijd meer over is over fijne momenten samen met het kind met het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 de andere kinderen in het gezin en de ouders onderling.
Fysiotherapie
Een kinderfysiotherapeut kan kinderen helpen hoe zij zich zo goed mogelijk kunnen bewegen ondanks de problemen die zij met bewegen hebben. Ook probeert de fysiotherapeut er voor te zorgen dat kinderen geen vergroeiing van hun gewrichten krijgen omdat ze zelf onvoldoende bewegen. De fysiotherapeut kan ook adviezen geven hoe kinderen zo goed mogelijk in een rolstoel of in bed kunnen zitten of liggen. Daarnaast kan de fysiotherapeut adviezen geven op welke manier kinderen zo goed mogelijk kunnen ademhalen en slijm ophoesten.
Logopedie
Een logopediste kan tips en adviezen geven indien er problemen zijn met zuigen, drinken, kauwen of slikken. Jonge kinderen kunnen baat hebben bij een speciale speen op een fles om zo zelf veilig te kunnen drinken. Indikken van drinken kan soms ook helpen om verslikken in drinken te voorkomen, soms werkt het ook juist averechts. Ook is de houding waarin kinderen eten en drinken belangrijk om verslikken zo veel mogelijk te voorkomen.
Wanneer praten moeilijk wordt, kan communicatie ook ondersteund worden door middel van gebaren of pictogrammen. Op die manier kunnen kinderen zich leren uitdrukken zonder woorden te gebruiken.
Ergotherapie
Een ergotherapeut kan tips en adviezen geven hoe de verzorging en de dagelijks activiteiten van een kind zo soepel mogelijk kunnen verlopen. Ook kan de ergotherapeut advies geven over materialen waarmee het kind kan spelen.
Revalidatiearts
Een revalidatiearts coördineert de verschillende therapieën en adviseert ook over hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een aangepaste buggy, een rolstoel of een speciale matras in bed.
School
De meeste kinderen met deze aandoening krijgen al klachten voordat zij naar school toe gaan. Vanwege de snelle toename van klachten is het vaak niet haalbaar om op de schoolgaande leeftijd naar een school toe te gaan. Kinderen die pas op latere leeftijd klachten krijgen, gaan vaak wel naar school toe. Vaak gaan zij naar een speciale school uit cluster 3 met kleine klassen en extra begeleiding. Soms is het ook mogelijk deze begeleiding in het regulier onderwijs te krijgen.
Sondevoeding
Wanneer slikken niet meer veilig verloopt, zal moeten worden besloten of het kind sondevoeding gaat krijgen. Sondevoeding wordt in eerste instantie via een neussonde gegeven. De sonde loopt via de neus en de keel naar de maag toe. Wanneer langere tijd een sonde nodig is, kan er voor gekozen worden om door middel van een kleine operatie een sonde via de buikwand rechtstreeks in de maag aan te brengen. Zo’n sonde wordt een PEG-sonde genoemd. Later kan deze vervangen worden door een zogenaamde mickeybutton.
Deze operatie kan alleen uitgevoerd worden als kinderen nog in een redelijke lichamelijke conditie zijn.
Diëtiste
Een diëtiste kan bekijken of kinderen die problemen hebben met eten of met drinken voldoende calorieën en vocht op een dag binnen krijgen. Zo nodig kan de diëtiste adviseren over speciale voeding of een vitamine preparaat om te zorgen dat kinderen wel voldoende binnen krijgen.
Reflux
Door een lage spierspanning kan de zure maaginhoud terugstromen naar de slokdarm, keel of mond wat vervelend is voor kinderen. Door de voeding in te dikken met johannesbroodpitmeel kan de voeding minder gemakkelijk terug stromen van de maag naar de slokdarm. Ook zijn er medicijnen die de maaginhoud minder zuur kunnen maken waardoor de slokdarm minder geprikkeld wordt bij terugstromen van de maaginhoud. Medicijnen die hiervoor gebruikt worden zijn ranitidine en omeprazol, soms esomeprazol. Indien dit allemaal niet voldoende is, kan een operatie nodig zijn waarbij de overgang van de slokdarm naar de maag nauwer wordt gemaakt, waardoor de voeding ook minder gemakkelijk terug kan stromen. Het zal van de conditie van het kind afhangen of een dergelijke operatie een zinvolle behandeloptie is.
Kwijlen
Er bestaan medicijnen die het kwijlen minder kunnen maken. Het meest gebruikte medicijn hierdoor is glycopyrrhonium. Soms wordt gekozen voor het medicijn trihexyfenidyl omdat dit zowel spasticiteit/dystonie als kwijlen kan verminderen.
Ook kan een behandeling van de speekselklieren door middel van botox of door middel van een operatie er voor zorgen dat kinderen minder kwijlen.
Verstopping van de darmen
Het medicijn macrogol kan er voor zorgen dat de ontlasting soepel en zacht blijft en stimuleert de darmwand om actief te blijven. Hierdoor kunnen kinderen gemakkelijker hun ontlasting kwijt. Verder blijft het belangrijk om te zorgen dat kinderen voldoende vocht en vezels binnen krijgen. Soms zijn zetpillen nodig om de ontlasting op gang te krijgen.
Paracetamol
Koorts kan zorgen dat kinderen nog meer last hebben van spierzwakte. Door met paracetamol om de 4-6 uur de koorts te onderdrukken, voelen kinderen zich vaak beter.
Antibiotica
Kinderen met deze aandoening krijgen sneller antibiotica tijdens een infectie om te voorkomen dat zij heel ziek worden van een bacteriële infectie. Een deel van de kinderen die vaak terugkerende infecties heeft, heeft baat bij een lage dosering antibiotica om nieuwe infecties te voorkomen. Per kind moeten de voordelen van het geven van de antibiotica worden afgewogen tegen de nadelen ervan (antibiotica doden ook nuttige bacteriën in de darmen).
Griepprik
Het valt te overwegen kinderen met deze aandoening de griepprik te geven om zo te voorkomen dat ze griep krijgen en daar ernstig ziek van worden.
Behandeling epilepsie
Kinderen die last hebben van epilepsieaanvallen kunnen behandeld worden met medicijnen om nieuwe aanvallen te voorkomen. Er bestaat geen specifiek voorkeursmedicijn. Bepaalde anti-epileptica zoals valproaat mogen niet gegeven worden aan kinderen met deze aandoening.
Ptosisbril
Kinderen die last hebben van hangende oogleden, kunnen door middel van een zogenaamde ptosisbril de oogleden open houden zodat zij beter kunnen zien.
Gehoorapparaat
Kinderen die slechthorend zijn kunnen baat hebben bij een gehoorapparaat om beter te kunnen horen.
Wel of geen ondersteuning ademhaling
Kinderen met deze aandoening krijgen in toenemende mate problemen met ademhalen. Het is belangrijk dat ouders samen met de behandeld artsen in een vroeg stadium nadenken of zij wel of niet willen dat hun kind ondersteuning krijgt in het ademhalen. Deze ondersteuning kan op verschillende manieren plaats vinden, waarbij sommige vormen ingrijpender en belastender zijn voor een kind dan andere. Mogelijke vormen van ondersteuning zijn zuurstof, airstack-training, CPAP, niet invasieve beademing of invasieve beademing via een beademingsbuisje via de keel of via de hals (tracheacanule). De laatste twee vormen van beademing zijn ingrijpend en wanneer hier mee gestart wordt, komen kinderen hier nooit meer vanaf, terwijl de spieren in de rest van het lichaam wel steeds zwakker worden. Uiteindelijk zullen kinderen volledig verlamd aan een beademingsapparaat liggen en niet meer in staat zijn door beweging aan te geven wat zij willen. Het is belangrijk voor ouders om na te denken of zij dit willen voor hun kind. Oudere kinderen kunnen hier zelf over meebeslissen, voor jonge kinderen zullen de ouders dit moeten beslissen. Veel ouders kiezen hier uiteindelijk niet voor, omdat zij kwaliteit van leven van hun kind het allerbelangrijkste vinden. Per kind en ouders zullen de voors- en tegens van deze mogelijkheden goed tegen elkaar moeten worden afgewogen. Het is belangrijk dat ouders hier over na gaan denken, hoe moeilijk ook, in een vroeg stadium nadat zij de diagnose over de ziekte van hun kind gekregen hebben.
Thuiszorg
De zorg voor kinderen met het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 zal steeds meer gaan vragen van ouders en andere familieleden omdat kinderen steeds minder zelf zullen kunnen. De thuiszorg kan ouders helpen bij het uitvoeren van deze zorg. Het helpt vaak om in een vroeg stadium van de ziekte al contact te hebben met de thuiszorg zodat deze een team van mensen kunnen vormen die de hulp in de toekomst kunnen gaan bieden. Er bestaat gespecialiseerde kinderthuiszorg met kinderverpleegkundigen die ervaring hebben met de zorg voor ernstig zieke kinderen.
Begeleiding
Een maatschappelijk werkende of psycholoog kan ouders en andere kinderen in het gezin begeleiding geven hoe om te gaan met het nieuws dat hun kind deze ernstige aandoening heeft. Samen met hen kunnen ouders kijken welke manier van begeleiden van hun kind met deze ernstige ziekte het beste bij de ouders past.
Contact met andere ouders
Door middel van een oproepje op het forum van deze site kunt u proberen in contact te komen met andere kinderen en hun ouders/verzorgers die ook te maken hebben met het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2. Ook is lotgenotencontact mogelijk via de VKS: vereniging voor volwassen en kinderen met een stofwisselingsziekte.
Laatste levensfase
Helaas is het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 een aandoening waar kinderen aan komen te overlijden op jongere of wat oudere leeftijd. Veel ouders vinden dit spannend en proberen hier zo min mogelijk aan te denken. Ouders die eerder hebben meegemaakt dat hun kindje is overleden aan deze ziekte geven achteraf vaak aan, dat zij dit niet als eng of hebben beleefd. Het helpt vaak om over dit moeilijke onderwerp van te voren te spreken met de kinderneuroloog, de huisarts, de thuiszorg, de psycholoog of de maatschappelijk werkende. Het boek koesterkind bevat voor ouders veel waardevolle informatie. Het kenniscentrum palliatieve zorg heeft veel kennis over kinderen in een palliatieve fase en hun ouders hierbij kunnen helpen. Zij weten welke mogelijke opties en keuzes er zijn voor ouders. Ook hebben de meeste academische ziekenhuizen in Nederland kindercomfortteams die ouders kunnen begeleiden. Zo kunnen ouders zorgen dat de laatste levensfase en het overlijden van hun kind, hoe moeilijk ook, verloopt op een manier die het beste bij hen past.
Wat betekent het hebben van het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 voor de toekomst?
Toename klachten
Het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 is een ernstige ziekte met een sombere prognose. Vaak komen er in snel of wat minder snel tempo nieuwe symptomen bij.
Bij kinderen die op jonge leeftijd hun eerste klachten krijgen, verloopt de ziekte sneller dan bij kinderen die pas op oudere leeftijd hun eerste klachten krijgen.
Overlijden
Omdat de ziekte niet te behandelen is zullen kinderen met het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 helaas komen te overlijden aan hun ziekte. De meeste kinderen komen op kinderleeftijd te overlijden voor de leeftijd van 10 jaar. Kinderen die pas na de leeftijd van twee jaar de eerste klachten krijgen, kunnen een oudere leeftijd bereiken.
Kinderen krijgen
De meeste kinderen met deze aandoening zullen niet de leeftijd bereiken waarop zij zelf kinderen krijgen. Een klein deel van de volwassenen zal wel in staat zijn om kinderen te krijgen. Deze kinderen hebben nauwelijks een verhoogde kans om zelf ook deze ziekte te krijgen. Dit zou alleen kunnen wanneer de partner drager is van een foutje in het TK2-gen of wanneer de partner zelf ook deze aandoening heeft. De kans hierop is klein.
Hebben broertjes en zusjes ook een verhoogde kans om het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 te krijgen?
Erfelijke ziekte
Het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 is een erfelijke ziekte. Meestal blijken beide ouders drager te zijn van een foutje in het TK2-gen. Broertjes en zusjes hebben dan 25% kans om zelf ook het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 te krijgen.
Een klinisch geneticus kan daar meer informatie over geven.
Prenatale diagnostiek
Wanneer bekend is welk foutje in een familie heeft gezorgd voor het ontstaan van deze aandoening, dan is het mogelijk om tijdens een zwangerschap prenatale diagnostiek te verrichten in de vorm van een vlokkentest in de 12e zwangerschapsweek of een vruchtwaterpunctie in de 16e zwangerschapsweek. Beide ingrepen hebben een klein risico op het ontstaan van een miskraam (0,2% bij de vlokkentest en 0,3% bij de vruchtwaterpunctie).
Preïmplantatie Genetische Diagnostiek (PGD)
Stellen die eerder een kindje hebben gehad met het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2 kunnen naast prenatale diagnostiek ook in aanmerking voor Preïmplantatie genetische diagnostiek(PGD.) Bij PGD wordt een vrouw zwanger door middel van IVF (In Vitro Fertilisatie). De bevruchting vindt dan buiten het lichaam plaats, waardoor het zo ontstane pre-embryo onderzocht kan worden op het hebben van het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2. Alleen embryo’s zonder de aanleg voor het mitochondrieel DNA depletie syndroom 2, komen in aanmerking voor terugplaatsing in de baarmoeder. Voor meer informatie zie www.pgdnederland.nl.
Wilt u dit document printen dan kunt u hier een pdf-versie downloaden.
Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via info@kinderneurologie.eu en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.
Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag.
Links
www.stofwisselingsziekten.nl
(Nederlandse vereniging voor volwassenen en kinderen met een stofwisselingsziekte)
Referenties
- 1. Clinical and molecular spectrum of thymidine kinase 2-related mtDNA maintenance defect. Wang J, Kim E, Dai H, Stefans V, Vogel H, Al Jasmi F, Schrier Vergano SA, Castro D, Bernes S, Bhambhani V, Long C, El-Hattab AW, Wong LJ. Mol Genet Metab. 2018;124:124-130
- 2. Molecular and clinical characterization of the myopathic form of mitochondrial DNA depletion syndrome caused by mutations in the thymidine kinase (TK2) gene. Chanprasert S, Wang J, Weng SW, Enns GM, Boué DR, Wong BL, Mendell JR, Perry DA, Sahenk Z, Craigen WJ, Alcala FJ, Pascual JM, Melancon S, Zhang VW, Scaglia F, Wong LJ. Mol Genet Metab. 2013;110:153-61
Laatst bijgewerkt 31 oktober 2018
Auteur: JH Schieving