Wat is het 4-H syndroom?

Het 4-H syndroom is een aangeboren aandoening waarbij de aanleg van het geleidingslaagje rondom de zenuwen niet goed verloopt, waardoor met name de hersenen anders functioneren dan gebruikelijk en kinderen problemen hebben met het bewaren van het evenwicht in combinatie met een veranderde tandontwikkeling en het uitblijven van een normale puberteitsontwikkeling.

Hoe wordt het 4-H syndroom ook wel genoemd?

De 4 H’s in het 4 H-syndroom staan voor hypomyelinisatie, hypogonadotroop hypogonadisme en hypodontie. In al deze woorden komt het woord hypo voor, wat te weinig betekent.
Hypomyelinisatie geeft aan het geleidingslaagje (myeline) wat normaal rondom de zenuwvezels ontstaat niet of veel te weinig wordt aangelegd. De zenuwen werken hierdoor te traag. Hypogonadotroop hypogonadisme betekent dat de hersenen te weinig hormonen aanmaken die zorgen voor de aanmaak van de geslachtshormonen, testosteron bij een jongen en oestradiol bij een meisje. Hypodontie betekent dat kinderen minder tanden krijgen dan gebruikelijk.

Ataxia, delayed dentition and hypomyelination
Ook wordt de term ataxie, vertraagde tandontwikkeling en hypomyelinisatie wel gebruikt (In het Engels ataxia, delayed dentition and hypomyelination). Ataxie betekent coördinatiestoornis, kinderen met deze aandoening hebben vaak grote problemen met het bewaren van het evenwicht. Vertraagde tandontwikkeling geeft aan dat de tandjes veel later dan gebruikelijk doorkomen. Hypomyelinisatie is hier boven al uitgelegd.

Leucodystrofie
Het 4-H syndroom behoort tot een groep ziektes die leucodystrofie worden genoemd. Leuco betekent wit en dystrofie niet goed aangelegd zijn. Bij deze kinderen is de zogenaamde witte stof van de hersenen niet goed aangelegd. De witte stof is een laag in de hersenen waar de uitlopers van de hersencellen door heen lopen. Er bestaan zeer veel verschillende types leucodystrofie.
Het 4-H syndroom wordt ook wel leucodystrofie met hypomyelinisatie type 7 genoemd.

Hoe vaak komt het 4-H syndroom bij kinderen voor?

Het 4-H syndroom is een zeldzame aandoening, het is niet goed bekend hoe vaak het 4-H syndroom bij kinderen voorkomt. Geschat wordt dat deze aandoening bij minder dan één op de 100.00 kinderen voorkomt.

Bij wie komt het 4-H syndroom voor?

Het 4-H syndroom is al voor de geboorte aanwezig, maar het kan een tijdje duren voordat kinderen problemen ondervinden als gevolg van dit syndroom. Meestal ontstaan de problemen op de dreumes/peuterleeftijd, maar er zijn ook kinderen die pas op latere leeftijd voor het eerst klachten hebben gekregen.
Zowel jongens als meisjes kunnen het 4-H syndroom krijgen. Het 4-H syndroom komt waarschijnlijk iets vaker bij meisjes dan bij jongens voor.

Wat is de oorzaak van het 4-H syndroom?

Fout in erfelijk materiaal
Het 4-H syndroom wordt veroorzaakt door een fout in het erfelijk materiaal. Tot nu toe zijn er twee fouten in het DNA ontdekt die allebei in staat zijn om het 4-H syndroom te veroorzaken. Het gaat om een fout op chromosoom 10 in het POLR3A-gen of om een fout op chromosoom 12 in het POLR3B-gen.

Autosomaal recessief
Het 4-H syndroom erft op zogenaamd autosomaal recessieve manier over. Dat wil zeggen dat een kind pas klachten krijgt wanneer beide chromosomen 10 of 12 allebei een fout bevatten op plaats van het POLR3A-gen of het POLR3B-gen
Dit in tegenstelling tot een autosomaal dominante aandoening, waarbij een fout op één van de twee chromosomen al voldoende is om een ziekte te krijgen.

Ouders drager
Vaak zijn beide ouders drager van deze aandoening. Zij hebben zelf een chromosoom 10 of 12 met fout en een chromosoom 10 of 12 zonder fout. Doordat ze zelf ook een chromosoom 10 of 12 zonder fout hebben, hebben de ouders zelf geen klachten.
Wanneer een kind van beide ouders het chromosoom 10 of 12 met de fout krijgt, dan krijgt dit kind het 4-H syndroom. De kans dat beide ouders drager zijn van een foutje op dezelfde plek in een chromosoom is groter wanneer beide ouders (in de verte) familie van elkaar zijn.

Afwijkend eiwit
Als gevolg van de fout in het erfelijk materiaal wordt een bepaald eiwit op een afwijkende manier aangemaakt. Dit eiwit heet polymerase III RNA subunit A of subunit B. Dit eiwit speelt een belangrijke rol bij het aflezen van het DNA en het vormen van RNA. Dit RNA is nodig om belangrijke eiwitten in het lichaam aan te maken. Dit lukt niet goed wanneer er een fout in het POLR3A of POL3RB-gen zit, waardoor belangrijke eiwitten in het lichaam ontbreken en de symptomen van deze ziekte ontstaan.

Wat zijn de symptomen van het 4-H syndroom?

Variatie
Er bestaat een grote variatie tussen verschillende kinderen met het 4-H syndroom. Kinderen zullen nooit alle onderstaande symptomen hebben. Ook de ernst van de symptomen kan verschillen.

Lage spierspanning
Kinderen met het 4-H syndroom hebben vaak een lage spierspanning. Hierdoor kunnen gewrichten gemakkelijker overstrekt worden en hebben kinderen meer spierkracht nodig om hun gewrichten stabiel te houden. Ook hebben kinderen door deze lage spierspanning vaak platvoetjes.

 

Ontwikkelingsachterstand
Kinderen met een 4-H syndromen ontwikkelen zich langzamer dan hun leeftijdsgenoten. Ze gaan later met gaan zitten, staan en lopen, maar ook later met praten en begrijpen.
Er zijn kinderen met het 4-H syndroom die dit uiteindelijk allemaal wel leren, maar er zijn ook kinderen bij wie het niet lukt om zelfstandig te gaan lopen.

Praten
Kinderen met het 4-H syndroom zijn vaak later met praten. Daarnaast praten zij vaak ook onduidelijker waardoor kinderen moeilijker te verstaan zijn. Dit wordt dysartrie genoemd.

Ataxie
Kinderen met het 4-H syndroom krijgen geleidelijk aan problemen met het bewaren van hun evenwicht. Dit evenwichtsprobleem wordt ook wel ataxie genoemd. Kinderen vallen gemakkelijker dan andere kinderen. Vaak zetten kinderen hun voeten verder uit elkaar om zo steviger te kunnen staan en te lopen. Dit wordt ook wel een breedbasisch looppatroon genoemd.  De meeste kinderen zijn ondanks de problemen met het bewaren van het evenwicht wel in staat om zonder hulp te kunnen lopen. Een deel van de kinderen heeft voor langere afstanden een rolstoel nodig om zich voort te verplaatsen.
Als gevolg van de evenwichtsproblemen kunnen kinderen last hebben van trillen van de handen vooral als zijn fijne werkjes met de handen willen doen. Door dit trillen is het moeilijker om deze fijne werkjes uit te voeren. Ook wordt het pakken van voorwerpen lastiger. Kinderen en jong volwassenen kunnen naast een voorwerp grijpen wat zij willen pakken.


Spasticiteit
Een deel van de kinderen met het 4-H syndroom krijgt na een aantal jaren last van spasticiteit. Spasticiteit is een verhoogde spanning in de spieren, waardoor de spieren stijf zijn en minder soepel bewegen. Dit maakt bewegen lastiger. Ook kunnen spastische spieren plotseling in een kramp schieten, dit wordt een spasme genoemd. Een spasme is vaak vervelend en pijnlijk.

Dystonie
Dystonie is een afwijkende stand van een lichaamsdeel doordat strekkers en buigers tegelijkertijd onbedoeld aanspannen. Hierdoor gaat een lichaamsdeel onbedoeld in een vreemde stand staan. Vaak draait de voet en/of het been naar binnen toe, waardoor lopen heel moeizaam gaat. Kinderen kunnen gemakkelijker vallen door de dystonie. Dystonie aan de handen zorgt voor problemen met schrijven. Dystonie aan de romp kan zorgen voor een afwijkende stand van de romp, bijvoorbeeld voorover gebogen waardoor lopen en staan erg moeilijk gaan. Dystonie van de nek kan zorgen dat het hoofd onbedoeld gedraaid staat of achter over gekanteld staat. Dit wordt een torticollis genoemd.

Minder spierkracht
Kinderen met het 4-H syndroom hebben vaak minder kracht in hun spieren. Dit komt aan de ene kant omdat de spieren minder sterk zijn als gevolg van de spasticiteit. Aan de andere kant komt dit doordat de zenuwen van de armen en benen minder goed in staat zijn om signalen door te geven aan de spieren. Dit wordt een polyneuropathie genoemd. De problemen met de spierkracht zorgen voor problemen met lopen en bewegen. Ook zijn kinderen hierdoor sneller vermoeid. De spieren zijn vaak ook dun. Door de verminderde spierkracht kunnen afwijkingen van de voetstand ontstaan. Een deel van de kinderen heeft bijvoorbeeld hierdoor holvoeten.

Epilepsie
Een klein deel van de kinderen met het 4-H syndroom krijgt last van epileptische aanvallen. Verschillende types epileptische aanvallen kunnen voorkomen.

Uiterlijke kenmerken
Bij veel syndromen hebben kinderen vaak wat veranderde uiterlijke kenmerken. Hier hebben kinderen zelf geen last van, maar het kan de dokters helpen om te herkennen dat er sprake is van een syndroom en mogelijk ook van welk syndroom. Ook maakt dit vaak dat kinderen met hetzelfde syndroom vaak meer op elkaar lijken dan op hun eigen broertjes en zusjes, terwijl de kinderen toch niet familie van elkaar zijn.
Kinderen met 4-H syndroom hebben vaak weinig opvallende uiterlijke kenmerken.
Kleine lengte
Kinderen met het 4-H syndromen zijn vaak kleiner dan hun leeftijdsgenoten.

Ogen
De ogen van kinderen met het 4-H syndromen maken vaak schokkende bewegingen. Dit wordt een nystagmus genoemd. Kinderen hebben hier zelf geen last van. Ook kunnen kinderen moeite hebben om hun ogen omhoog en omlaag te bewegen. Veel kinderen zijn bijziend en hebben een bril nodig om goed te kunnen zien. Bij een deel van de kinderen is de oogzenuw dun, waardoor kinderen problemen hebben met zien.

Gebit
Een deel van de kinderen met het 4-H syndroom heeft bij de geboorte al tandjes. De andere tanden komen pas op veel later leeftijd door dan gebruikelijk. Opvallend is ook vaak dat er eerst kiezen doorkomen in plaats van snijtanden zoals gebruikelijk is.
De meeste kinderen krijgen uiteindelijk minder dan het gebruikelijke aantal tanden en kiezen. Ook kunnen de tanden anders van vorm zijn.

Problemen met slikken
Het slikken gaat bij kinderen met het 4-H syndroom vaak moeilijker. Kinderen hebben moeite met kauwen en verslikken zich gemakkelijker. Soms is zelf eten te gevaarlijk omdat er dan door verslikken voedsel in de longen terecht kan komen.
Omdat kinderen met het 4-H syndroom vaak wat meer moeite hebben met het wegslikken van slijm, hebben ze vaak meer last van speeksel wat uit de mond loopt.

Reflux
Kinderen met het 4-H syndroom hebben vaak last van het terugstromen van voeding vanuit de maag naar de slokdarm. Dit wordt reflux genoemd. Omdat de maaginhoud zuur is, komt het zuur zo ook in de slokdarm, soms zelfs ook in de mond. Dit zuur kan zorgen voor pijnklachten, waardoor kinderen moeten huilen en soms ook niet willen eten. Ook kan het maken dat kinderen moeten spugen.
Door het zuur kan de slokdarm geïrriteerd en ontstoken raken. Wanneer dit niet tijdige ontdekt en behandeld wordt, kan dit zorgen voor het spuug met daarin bloedsliertjes.

Kwijlen
Kinderen met het 4-H syndroom hebben gemakkelijker last van kwijlen. Dit komt door slapheid van de spieren in het gezicht en rondom de mond, waardoor het speeksel gemakkelijk uit de mond loopt.

Plassen
Een deel van de kinderen met 4-H syndroom heeft problemen met plassen. Zij moeten vaak plassen en moeten ook meteen naar de wc wanneer ze voelen dat ze moeten plassen. Dit kan lastig zijn voor kinderen die problemen hebben met lopen. Hierdoor kunnen kinderen ongewild urine verliezen. Dit wordt een spastische blaas genoemd.

Zindelijkheid
De meeste kinderen met het 4-H syndroom worden op latere leeftijd zindelijk dan gebruikelijk.

Puberteit
Kinderen met het 4-H syndroom komen spontaan meestal niet in de puberteit omdat de aanmaak van hormonen die nodig zijn voor het in de puberteit komen niet goed verloopt.

Infecties
Wanneer kinderen ziek zijn en koorts hebben, gaat het bewegen en praten vaak veel moeizamer. Dit verdwijnt weer nadat kinderen weer hersteld zijn.
Kinderen met het 4-H syndroom zijn meestal wat gevoeliger om infecties te krijgen.

Vermoeidheid
Kinderen met het 4-H syndroom moeten vaak veel energie steken in het bewaren van hun evenwicht en het corrigeren van hun evenwichtsprobleem. Dit kost veel energie, daarom zijn kinderen met het 4-H syndroom meestal sneller vermoeid.

Hoe wordt de diagnose 4-H syndroom gesteld?

Verhaal en onderzoek
Aan de hand van het verhaal en het lichamelijk onderzoek kan bij kinderen met een evenwichtsprobleem, een ontwikkelingsachterstand een probleem van de hersenen worden vermoed. Omdat het 4-H syndroom zeldzaam is, zal daar zonder verder onderzoek meestal niet aan worden gedacht.
Er is ander onderzoek nodig om de diagnose 4-H syndroom te stellen.

Genetisch onderzoek
Met behulp van bloedonderzoek kan in een keer gekeken worden naar fouten in het DNA die in staat zijn om ataxie te veroorzaken. Deze techniek wordt exome sequencing genoemd. Op deze manier kan de fout in het POLR3A-gen of het POLR3B-gen worden opgespoord.

MRI-scan
Bij kinderen met een probleem van de hersenen zal een MRI-scan worden gemaakt. Op deze MRI scan kan gezien worden dat de vorming van myeline (het geleidingslaagje rondom de zenuwen) in de hersenen niet of nauwelijks plaats vindt. Op zogenaamde T2-opnames zijn grote witte vlekken te zien als tekenen dat er onvoldoende van het geleidingslaagje myeline aanwezig is.
Ook zijn de kleine hersenen vaak veel kleiner dan gebruikelijk. Vaak ontbreekt de verbinding tussen de beide helften van de kleine hersenen.
Met een nieuwe techniek, de MRI met spectroscopie kan gezien worden dat er in de hersenen een te veel aan het stofje myoinositol aanwezig is.

EMG
Myeline is een geleidingslaagje rondom de zenuwen wat niet alleen in de zenuwen van de hersenen, maar ook in de zenuwen van de armen en benen aanwezig is.
Hoe de zenuwen in de armen en benen werken is te meten door middel van een EMG-onderzoek. Hierbij wordt met behulp van kleine stroompjes getest hoe snel de zenuwen dit stroompje voorgeleiden.
Bij kinderen met het 4-H syndroom worden meestal geen afwijkingen gevonden bij het EMG.

Zenuwbiopt
Wanneer bij kinderen met een 4-H syndroom een stukje uit de zenuw wordt gehaald door een chirurg dan kan dit onder de microscoop onderzocht worden door de patholoog.
Bij kinderen met het 4-H syndroom kan dan gezien worden dat het geleidingslaagje rondom de zenuwen er anders uit ziet dan gebruikelijk.
Het is niet noodzakelijk om dit onderzoek te verrichten om de diagnose 4-H syndroom te kunnen stellen.

Stofwisselingsonderzoek
Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand zal vaak stofwisselingsonderzoek verricht worden. Dit gebeurt aan de hand van urine, bloed of hersenvocht (liquor). Bij kinderen met het 4-H syndroom worden geen afwijkingen gevonden in het bloed, de urine of het hersenvocht.
Er zijn ziektebeelden die veel kunnen lijken op het 4-H syndroom. Bij deze kinderen kunnen wel afwijkingen gevonden worden bij stofwisselingsonderzoek.

Hormoononderzoek
Wanneer kinderen het lichaamseigen hormoon LHRH krijgen toegediend, hoort de hypofyse de hormonen FSH en LH te gaan aanmaken. FSH en LH zorgen vervolgens weer voor de aanmaak van testosteron, oestrogenen en progestagenen, de zogenaamde geslachtshormonen.
Bij kinderen met het 4-H syndroom wordt geen FSH en LH aangemaakt wanneer zij LHRH krijgen toegediend. Andere hormonen zoals schildklierhormoon en groeihormoon zijn normaal.

Oogarts
Kinderen met het 4-H syndroom worden vaak ook gezien door de oogarts. De oogarts kan beoordelen of kinderen problemen hebben met zien.

Hoe worden kinderen met het 4-H syndroom behandeld?

Geen genezing
Er bestaan geen behandelen die het 4-H syndroom kan genezen. De behandeling is er op gericht om kinderen zo goed mogelijk te begeleiden bij hun ontwikkeling en zo goed mogelijk te laten om gaan met de beperkingen die ze als gevolg van het 4-H syndroom hebben.

Bril
Veel kinderen met het 4-H syndroom hebben een bril of lenzen nodig om de verte goed te kunnen zien.

Fysiotherapie
De fysiotherapeut kan kinderen helpen om hun ontwikkelen te stimuleren door middel van oefeningen. De fysiotherapeut kan helpen om een zo goed mogelijk bewegingspatroon aan te leren en om de evenwichtsstoornis en de spasticiteit zo min mogelijk belemmerend te laten zijn.
Ook probeert de fysiotherapeut er voor te zorgen dat kinderen geen vergroeiing van hun gewrichten krijgen omdat ze zelf onvoldoende bewegen.

Logopedie
De logopedist kan adviezen geven hoe het slikken, eten en drinken zo goed mogelijk kan verlopen. Ook kan ze kinderen trainen in het goed en duidelijk praten of in het uitbreiden van de woordenschat. Wanneer praten moeilijk is, kan de logopediste andere manier van communiceren bijvoorbeeld met gebaren of met symbolen aanleren aan kind en ouders.

Ergotherapie
Een ergotherapeut kan adviezen geven hoe het functioneren van een kind met een evenwichtsstoornis en ontwikkelingsachterstand zo goed mogelijk kan verlopen. De ergotherapeut weet wat voor hulpmiddelen er allemaal mogelijk zijn.
Veel kinderen maken gebruik van een rolstoel.

Revalidatiearts
De revalidatiearts coördineert de verschillende behandelingen en vervolgt de ontwikkeling van kinderen met het 4-H syndroom. De revalidatiearts geeft ook adviezen voor aangepaste schoenen of het gebruik van bijvoorbeeld spalken.
De revalidatiearts geeft ook adviezen voor het juiste onderwijs van het kind. Sommige kinderen gaan naar de school die verbonden is aan het revalidatiecentrum.
Ook voor jongere kinderen bestaan op het revalidatiecentrum vaak groepjes waarin de kinderen gedurende een dagdeel therapie krijgen waarin hun ontwikkeling gestimuleerd wordt.

Onderwijs
Het hangt van de ernst van de ontwikkelingsachterstand af of kinderen problemen hebben met het volgen van onderwijs. Sommige kinderen gaan gewoon naar het reguliere onderwijs, al dan niet met ambulante begeleiding. Andere kinderen volgen speciaal onderwijs uit cluster 1 t/m 3 afhankelijk van de problemen die op de voorgrond staan.

Endocrinoloog
Kinderen met het 4-H syndroom worden begeleid door een kinderendocrinoloog, een kinderarts die zich gespecialiseerd heeft in problemen met de hormonen. Tekorten aan bepaalde hormonen kunnen worden aangevuld met hormonen in medicijn vorm.

Aanvalsbehandeling epilepsie
De meeste epilepsieaanvallen gaan vanzelf over binnen enkele minuten. Omstanders hoeven dan niets te doen om de aanval te doen stoppen. Het is belangrijk om zo rustig mogelijk te blijven en het kind zo veel mogelijk met rust te laten.
Wanneer een aanval na 5 minuten nog niet vanzelf gestopt is, dan zal vaak geadviseerd worden om medicijnen te geven om een aanval te doen stoppen. De behandelende arts zal altijd aangeven welk tijdstip voor een bepaald kind het beste is. Medicijnen die gebruikt kunnen worden voor het stoppen van een aanval zijn diazepam rectiole (Stesolid®), midazolam neusspray, midazolam rectiole, lorazepam of clonazepam druppels.
Het effect van deze medicijnen ontstaat na enkele minuten. Nadien zal het kind meestal in slaap vallen, soms ook niet.

Behandeling epilepsie
Met behulp van medicijnen wordt geprobeerd om de epilepsieaanvallen zo veel mogelijk te voorkomen en het liefst er voor te zorgen dat er helemaal geen epilepsieaanvallen meer voorkomen. Soms zijn combinaties van medicijnen nodig om de epilepsie aanvallen zo min mogelijk te laten voorkomen.
Verschillende soorten medicijnen kunnen gebruikt worden om de epilepsie onder controle te krijgen. Er bestaat geen duidelijk voorkeursmedicijn. Medicijnen die vaak gebruikt worden zijn natriumvalproaat (Depakine ®), levetiracetam (Keppra ®), clobazam (Frisium ®) en zonisamide (Zonegran®).

Er bestaan ook andere behandelingen die een goed effect kunnen hebben op de epilepsie, zoals een ketogeen dieet, een nervus vagusstimulator, of een behandeling met methylprednisolon. Ook een combinatie van deze behandelingen met medicijnen die epilepsie onderdrukken is goed mogelijk.

Behandeling spasticiteit
Injecties met botulinetoxine in een spastische spier kan de spasticiteit voor een aantal maanden verminderen. Met behulp van spalken en fysiotherapie kan op deze manier het looppatroon verbeterd worden. Vaak moeten deze injecties na een aantal maanden weer herhaald worden.
Ook kan met behulp van medicijnen geprobeerd worden om de spasticiteit van de benen te verminderen. Nadeel van al deze medicijnen is vaak dat ze de spierzwakte verergeren en in het hele lichaam effect hebben, niet alleen in de benen.
Veel gebruikte medicijnen zijn baclofen (Lioresal ®) en trihexyfenidyl (Artane®). Baclofen kan ook in de vorm van een baclofenpomp worden toegediend.Bij ernstige spasticiteit kan het nodig zijn om met behulp van een operatie te zorgen dat kinderen minder last hebben van hun spasticiteit. Een veelvoorkomende operatie is het doornemen van de pezen van de spieren die er voor zorgen dat de bovenbenen strak tegen elkaar gedrukt worden. Dit belemmerd het lopen en de verzorging vaak ernstig. Na het doornemen van deze pezen verbeteren deze problemen vaak.

Behandeling dystonie
Er bestaan verschillende medicijnen die van invloed zijn op de dystonie en de dystonie kunnen verminderen. Het gaat dan om medicijnen als Baclofen (Lioresal®), Trihexyfenidyl (Artane®), clonazepam (Rivotril®) , L-Dopa of gabapentine (Neurontin®) of tetrabenazine (Tetmodis®). Er moet gezocht worden naar een juiste dosis van de medicijnen waarin er zoveel mogelijk effect is en er zo weinig mogelijk bijwerkingen zijn. Baclofen kan ook door middel van een baclofenpomp worden toegediend.
Medicijnen die bij het ene kind wel werken, kunnen bij het andere kind geen effect hebben. Het blijft dus een kwestie van uitproberen wat het effect van een medicijn is en dit af te wegen tegen de bijwerkingen die het medicijn heeft.
Ook kunnen injecties met botuline toxine helpen wanneer de dystonie in een lichaamsdeel aanwezig is.  Bij kinderen met een ernstige vorm van dystonie kan een deep-brain-stimulator worden overwogen.

Sondevoeding
Een deel van de kinderen met dit syndroom hebben moeite met het drinken van voeding uit de borst of uit de fles. Daarom is het vaak nodig om kinderen voeding via een sonde te gaan geven, zodat kinderen wel voldoende voeding binnen krijgen om te groeien. De sonde loopt via de neus en de keel naar de maag toe. Wanneer langere tijd een sonde nodig is, kan er voor gekozen worden om door middel van een kleine operatie een sonde via de buikwand rechtstreeks in de maag aan te brengen. Zo’n sonde wordt een PEG-sonde genoemd. Later kan deze vervangen worden door een zogenaamde mickeybutton.

Reflux
Reflux kan er ook voor zorgen dat kinderen slecht eten. Door de voeding in te dikken met johannesbroodpitmeel kan de voeding minder gemakkelijk terug stromen van de maag naar de slokdarm. Ook zijn er medicijnen die de maaginhoud minder zuur kunnen maken waardoor de slokdarm minder geprikkeld wordt bij terugstromen van de maaginhoud. Medicijnen die hiervoor gebruikt worden zijn ranitidine en omeprazol, soms esomeprazol. Indien dit allemaal niet voldoende is, kan een operatie nodig zijn waarbij de overgang van de slokdarm naar de maag nauwer wordt gemaakt, waardoor de voeding ook minder gemakkelijk terug kan stromen. Dit wordt een Nissen-operatie genoemd.

Kwijlen
Kwijlen kan verminderen door kinderen er bewust van te maken dat ze hun speeksel moeten doorslikken. Ook kunnen oefeningen waarbij geoefend wordt om de mond te sluiten helpen. Er bestaan moderne halsdoekjes die kwijl kunnen opvangen, zodat de kleding niet vies en nat wordt.
Er bestaan medicijnen die het kwijlen minder kunnen maken. Het meest gebruikte medicijn hierdoor is glycopyrrhonium. Soms kan een behandeling van de speekselklieren door middel van botox of door middel van een operatie nodig zijn om er voor zorgen dat kinderen minder kwijlen. Per kind zullen de voor- en nadelen van elke behandeling moeten worden afgewogen.

Verstopping van de darmen
Het medicijn macrogol kan er voor zorgen dat de ontlasting soepel en zacht blijft en stimuleert de darmwand om actief te blijven. Hierdoor kunnen kinderen gemakkelijker hun ontlasting kwijt. Verder blijft het belangrijk om te zorgen dat kinderen voldoende vocht en vezels binnen krijgen en zo veel als kan bewegen. Soms zijn zetpillen nodig om de ontlasting op gang te krijgen.

Incontinentie
Ook voor incontinentie als gevolg van een spastische blaas bestaan medicijnen die er voor zorgen dat de spieren van de blaas minder spastisch reageren. Een veel gebruikt medicijn is oxybutinine (Dridase®). Deze medicijnen worden vaak door een uroloog voorgeschreven.

Scoliose
De mate van zijwaartse kromming van de wervelkolom moet goed in de gaten gehouden worden. Wanneer de kromming te erg wordt, kan dit problemen geven voor het goed kunnen staan en zitten en de ademhaling beïnvloeden. Wanneer de verkromming te erg wordt, kan verdere verkromming tegengegaan worden door een korset. Indien een korset onvoldoende werkt, is soms een operatie nodig waarbij de wervelkolom wordt vastgezet zodat de verkromming niet meer toe zal kunnen nemen.

Infecties
Infecties kunnen behandeld worden met antibiotica, soms kan een lage dosis antibiotica helpen om infecties te voorkomen.

Financiële kant van zorg voor een kind met een beperking
De zorg voor een kind met een beperking brengt vaak extra kosten met zich mee. Er bestaan verschillende wetten die zorg voor kinderen met een beperking vergoeden.
Daarnaast bestaan regelingen waar ouders een beroep op kunnen doen, om een tegemoetkoming te krijgen voor deze extra kosten. Meer informatie hierover vindt u in de folder financiën kind met een beperking.

Begeleiding
Een maatschappelijk werkende of psycholoog kan begeleiding geven hoe het hebben van deze aandoening een plaatsje kan krijgen in het dagelijks leven. Het kost vaak tijd voor kind en ouders om te verwerken dat de toekomstverwachtingen van hun kind er anders uit zullen zien dan gebruikelijk. Ook vinden veel ouders het vaak lastig hoe zij hun tijd en aandacht moeten verdelen tussen het kind met de beperking en andere kinderen in het gezin. In de folder aandacht en tijd voor brussen vindt u tips die u hierbij kunnen helpen.

Contact met andere ouders
Door het plaatsen van een oproep op het forum van deze site kunt u proberen in contact te komen met andere kinderen en hun ouders met het 4-H syndroom.

Wat betekent het hebben van het 4-H syndroom voor de toekomst?

Blijvende beperking
Kinderen met het 4-H syndroom houden vaak blijvend beperkingen als gevolg van dit syndroom. De ernst van deze beperking kan enorm variëren. Sommige kinderen ondervinden in het dagelijks leven weinig last, andere kinderen ondervinden veel problemen.

Toename klachten
Bij de meeste kinderen krijgen geleidelijk aan meer klachten. Bij sommige kinderen is dit maar heel weinig, andere kinderen gaan duidelijk slechter lopen en krijgen meer problemen met praten en onthouden. Het valt van te voren niet goed te voorspellen in welk tempo er meer klachten zullen ontstaan.

Transitie van zorg
Tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar wordt de zorg vaak overgedragen van kinderspecialisten naar specialisten die de zorg aan volwassenen geven. Het is belangrijk om tijdig hierover na te denken. Is er behoefte de zorg over te dragen naar specialisten voor volwassenen of kan de huisarts de zorg leveren die nodig is.En als er behoefte is aan overdragen van de zorg naar specialisten voor volwassenen, naar welke dokter(s) wordt de zorg dan overgedragen? In welk ziekenhuis kan de zorg het beste geleverd worden. Het proces van overdragen van de zorg wordt transitie genoemd. Het is belanrgijk hier tijdig over na te denken en een plan voor te maken samen met de dokters die betrokken zijn bij de zorg op de kinderleeftijd. Ook verandert er veel in de zorg wanneer een jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt. Voor meer informatie over deze veranderingen verwijzing wij u naar het artikel veranderingen in de zorg 18+

Levensverwachting
Omdat het 4-H syndroom nog niet zo heel lang bekend is, is er nog niet veel te zeggen over de levensverwachting. De oudste bekende patiënten met het 4-H syndroom zijn inmiddels jongvolwassenen.

Kinderen krijgen
Voor volwassenen met het 4-H syndroom is het waarschijnlijk moeilijk om zelf kinderen te krijgen, omdat de aanmaak van de hormonen voor een normale puberteitsontwikkeling vaak verstoord zijn.

Hebben broertjes en zusjes een vergrote kans om het 4-H syndroom te krijgen?

Erfelijke ziekte
Het 4-H syndroomis een erfelijke ziekte. Meestal blijken beide ouders drager te zijn van een foutje op chromosoom 10 of 12 Broertjes en zusjes hebben dan 25% kans om zelf ook 4-H syndroom te krijgen.
Een klinisch geneticus kan daar meer informatie over geven.

Prenatale diagnostiek
Wanneer bekend is wel foutje in het erfelijk materiaal 4-H syndroom veroorzaakt dan is het mogelijk om tijdens een volgende zwangerschap tijdens de zwangerschap door middel van een vruchtwaterpunctie of een vlokkentest te kijken of dit aanstaande kindje ook 4-H syndroom zal kunnen krijgen. Beide ingrepen hebben een klein risico op het ontstaan van een miskraam (0,5% bij de vlokkentest en 0,3% bij de vruchtwaterpunctie).Het valt nooit precies te voorspellen hoeveel klachten dit kindje zal gaan krijgen.

Preïmplantatie Genetische Diagnostiek (PGD)
Stellen die eerder een kindje hebben gehad met het 4-H syndroom kunnen naast prenatale diagnostiek ook in aanmerking voor preïmplantatie genetische diagnostiek(PGD.) Bij PGD wordt een vrouw zwanger door middel van IVF (In Vitro Fertilisatie). De bevruchting vindt dan buiten het lichaam plaats, waardoor het zo ontstane pre-embryo onderzocht kan worden op het hebben van 4-H syndroom. Alleen embryo’s zonder de aanleg voor het 4-H syndroom komen in aanmerking voor terugplaatsing in de baarmoeder. Voor meer informatie zie  www.pgdnederland.nl.

 

Wilt u dit document printen dan kunt u hier een pdf-versie downloaden.

Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via info@kinderneurologie.eu en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.

Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag.

Links

www.stofwisselingsziekten.nl
(Nederlandse vereniging van mensen met een stofwisselingsziekte)

Referenties

  1. New case of 4H syndrome and a review of the literature. Orcesi S, Tonduti D, Uggetti C, Larizza D, Fazzi E, Balottin U. Pediatr Neurol. 2010;42:359-64
  2. Peripheral and central hypomyelination with hypogonadotropic hypogonadism and hypodontia. Timmons M, Tsokos M, Asab MA, Seminara SB, Zirzow GC, Kaneski CR, Heiss JD, van der Knaap MS, Vanier MT, Schiffmann R, Wong K. Neurology. 2006;67:2066-9
  3. Leukoencephalopathy with ataxia, hypodontia, and hypomyelination. Wolf NI, Harting I, Boltshauser E, Wiegand G, Koch MJ, Schmitt-Mechelke T, Martin E, Zschocke J, Uhlenberg B, Hoffmann GF, Weber L, Ebinger F, Rating D. Neurology. 2005;64:1461-4
  4. POLR3A-related spastic ataxia: new mutations and a look into the phenotype. Infante J, Serrano-Cárdenas KM, Corral-Juan M, Farré X, Sánchez I, de Lucas EM, García A, Martín-Gurpegui JL, Berciano J, Matilla-Dueñas A. J Neurol. 2020 Feb;267(2):324-330.

Auteur: JH Schieving