Wat is DPD-deficiëntie?
DPD-deficiëntie is een aangeboren stofwisselingsziekte waarbij het lichaam een tekort heeft aan de stof dihydropyrimidine dehydrogenase waardoor kinderen een ontwikkelingsachterstand kunnen krijgen in combinatie met problemen met zien en gedragsproblemen.
Hoe wordt DPD-deficiëntie ook wel genoemd?
DPD is de afkorting voor dihydropyrimidine dehydrogenase, de naam van de stof waar kinderen met deze aandoening een tekort aan hebben. Het woord deficiëntie betekent een tekort hebben aan. Soms wordt de volledige naam gebruikt dihydropyrimidine dehydrogenase deficiëntie, maar omdat dit moeilijk uit te spreken is, wordt meestal de afkorting gebruikt.
Hereditaire thymine-uracilurie
Een andere naam voor deze aandoening is hereditaire thymine-uracilurie. Het woord hereditair geeft aan dat het gaat om een erfelijke aandoening. Bij kinderen met deze aandoening wordt een overmaat aan de stoffen thymine en uracil gevonden in de urine. Vandaar de woorden thymine-uracilurie.
Familaire pyrimidinemie
Een derde naam die gebruikt wordt is familaire pyrimidinemie. Het woord familair geeft aan dat er vaak meerdere mensen in de familie zijn die deze aandoening hebben, omdat het een erfelijke aandoening is. Pyrimidines is de verzamelnaam voor stoffen zoals thymine en uracil waar kinderen met deze aandoening een overmaat aan hebben omdat zij deze niet kunnen afbreken door het tekort aan dihydropyrimidine dehydrogenase.
Hoe vaak komt DPD-deficiëntie voor bij kinderen?
DPD-deficiëntie is een zeldzame aandoening. Het is niet goed bekend hoe vaak deze aandoening voorkomt bij kinderen. Geschat wordt dat deze aandoening bij minder dan één op de 100.000 kinderen voorkomt
Mogelijk is dit een onderschatting omdat bij kinderen met een milde vorm van DPD-deficiëntie de diagnose wellicht niet gesteld is.
Bij wie komt DPD-deficiëntie voor?
De aanleg voor het hebben van deze aandoening is al voor de geboorte aanwezig. Meestal wordt tijdens het eerste of het tweede levensjaar duidelijk dat de ontwikkeling van kinderen met dit syndroom anders verloopt dan van andere kinderen zonder deze aandoening. Soms wordt pas op latere leeftijd duidelijk dat er sprake is van deze aandoening.
Zowel jongens als meisjes kunnen deze aandoening krijgen.
Wat is de oorzaak van DPD-deficiëntie?
Fout in het DNA
DPD-deficiëntie wordt veroorzaakt door een fout op een stukje materiaal van het DNA van het 1e-chromosoom. Om nog preciezer te zijn op het stukje van het 1e-chromosoom wat 1p21.3 wordt genoemd. De plaats van deze fout wordt het DPYD-gen genoemd.
Autosomaal recessieve fout
DPD-deficiëntie erft op autosomaal recessieve manier over. Dat houdt in dat een kind pas klachten krijgt wanneer op beide chromosomen 1 een fout in het erfelijk materiaal van het DPYD-gen aanwezig is. Dit in tegenstelling tot een autosomaal dominante aandoening waarbij kinderen al klachten krijgen wanneer één van de twee chromosomen een fout bevat.
Ouders drager
Vaak zijn ouders drager van een fout in het DPYD-gen op een van de twee chromosomen 1 die zij hebben. Zij hebben zelf geen klachten omdat ze nog een ander chromosoom 1 hebben zonder fout. Wanneer een kind van beide ouders het chromosoom 1 met de fout in het DPYD-gen krijgt zal het kind DPD-deficiëntie krijgen. De kans dat beide ouders drager zijn van een fout in hetzelfde gen is groter wanneer de ouders (in de verte) familie van elkaar zijn.
Tekort enzym
Door de fout in het erfelijk materiaal wordt een bepaald eiwit, dihydropyrimidine dehydrogenase, afgekort als DPYD niet goed aangemaakt. Een enzym is een stof wat een bepaald stofje om kan zetten in een ander stofje. Het enzym dihydropyrimidine dehydrogenase zorgt voor afbraak van de pyrimidines uracil en thymine. Zonder voldoende dihydropyrimidine dehydrogenase kunnen uracil en thymine niet afgebroken worden, waardoor er in het lichaam een overmaat aan uracil en thymine komt. Deze overmaat is zowel in het bloed, het hersenvocht als de urine terug te vinden. Deze overmaat is niet goed voor het lichaam waardoor de symptomen die horen bij dit syndroom kunnen ontstaan. Hoe dit precies in zijn werk gaat is niet goed bekend.
Pyrimidines
Pyrimidines zijn eiwitten die een belangrijk onderdeel vorm van het erfelijk materiaal in het lichaam: het DNA en het RNA. Er bestaan 5 verschillende pyrimidines: adenosine, cytosine, thymine, guanine en uracil. Bij kinderen met DPD-deficiëntie worden thymine en uracil niet goed afgebroken, waardoor er een overmaat van deze stoffen in het lichaam aanwezig is.
Thymine en uracil kunnen ook gebruikt worden door het lichaam voor de aanmaak van energie.
Wat zijn de symptomen van DPD-deficiëntie?
Variatie
Er zit grote variatie in de hoeveelheid en in de ernst van de symptomen die verschillende kinderen met een DPD-deficiëntie hebben. Dit heeft voor een deel ook te maken met de hoeveelheid werkzaam enzym die kinderen hebben. Hoe minder werkzaam enzym, hoe ernstiger de symptomen van deze aandoening meestal zijn. Een groot deel van de kinderen heeft nauwelijks klachten, terwijl andere kinderen veel klachten hebben. Het blijft belangrijk om alert te zijn bij kinderen die veel klachten hebben of er bij hen naast de DPD-deficiëntie niet sprake is van een andere bijkomende aandoening die de klachten verklaart.
Zwangerschap en bevalling
Bij de meeste kinderen met een DPD-deficiëntie zijn er geen bijzonderheden tijdens de zwangerschap en de bevalling.
Problemen met drinken
Een deel van de baby’s heeft problemen met drinken. Zij pakken de borst of de fles niet goed en laten deze gemakkelijk weer los. Het voeden van baby’s met dit syndroom kost vaak meer tijd. Door deze voedingsproblemen kunnen kinderen licht van gewicht blijven. Dit wordt failure to thrive genoemd.
Lage spierspanning
Kinderen met DPD-deficiëntie hebben vaak een lagere spierspanning. Hierdoor voelen deze kinderen slapper aan dan andere kinderen. Wanneer kinderen opgetild worden, moeten ze goed ondersteund worden. Door de lagere spierspanning kunnen bijvoorbeeld de gewrichten van de ellebogen en de knieën gemakkelijk overstrekt worden. Dit wordt hypermobiliteit genoemd. Veel kinderen met DPD-deficiëntie hebben platvoetjes door de lagere spierspanning.
Spasticiteit
Met het ouder worden krijgt een klein deel van de kinderen een verhoogde spierspanning, met name in de benen. Een te hoge spierspanning wordt spasticiteit genoemd. Spasticiteit in de benen kan er voor zorgen dat kinderen op hun tenen gaan lopen, waardoor het moeilijker is om het evenwicht te bewaren. Ook krijgen deze benen de neiging voor elkaar langs te kruizen wat het lopen moeilijker kan maken. Aanvallen met plostelinge toename van spierspanning kunnen voorkomen, dit wordt een spasme genoemd. Spasmes komen vooral voor bij vermoeidheid, ziek zijn, schrik of stress.
Ontwikkelingsachterstand
Kinderen met DPD-deficiëntie ontwikkelen zich langzamer dan hun leeftijdsgenoten. Ze gaan later rollen, zitten, staan en lopen dan hun leeftijdsgenoten. De meeste kinderen leren dit allemaal wel, maar op een latere leeftijd dan kinderen zonder dit syndroom. Het lopen verloopt vaak wat houterig, kinderen kunnen gemakkelijker vallen.
Ook hebben kinderen vaak moeite met de fijne motoriek. Het leren tekenen, schrijven en knippen kost meer tijd en gaat minder soepel. Dit wordt dyspraxie genoemd.
Spraaktaalontwikkeling
Ook het leren praten, gaat in een wat langzamer tempo dan bij kinderen zonder dit syndroom. Sommige kinderen zijn alleen in staat om losse woorden te zeggen, anderen zijn in staat om zinnen te maken. Kinderen hebben vaak moeite met de zinsopbouw. Vaak vinden kinderen het lastig om in een begrijpelijke volgorde te vertellen hoe zij zich voelen of om te vertellen wat zij hebben meegemaakt op een dag.
Kinderen met dit syndroom hebben ook vaak een lagere spierspanning in het gezicht, waardoor ze de woorden en zinnen minder duidelijk uitspreken en voor onbekende soms moeilijker verstaanbaar zijn.Dit wordt dysarthrie genoemd.
Problemen met leren
Kinderen met DPD-deficiëntie hebben vaak problemen met leren. De problemen met leren kunnen variëren van licht tot matig ernstig. Bij een deel van de kinderen is het IQ lager dan 70, de grens waaronder wordt gesproken van een verstandelijke beperking.
Epilepsie
Een deel van de kinderen met DPD-deficiëntie heeft last van epilepsie. Verschillende soorten epilepsieaanvallen kunnen voorkomen. Dit hangt sterk samen met de leeftijd waarop het kind last krijgt van epilepsie. Veel voorkomende aanvallen zijn aanvallen met verstijven (tonische aanvallen genoemd), aanvallen met herhaalde schokken (clonische aanvallen genoemd), aanvallen met kleine schokjes op verschillende plaatsen in het lichaam (myoclonieën) of aanvallen met staren (focale aanvallen met verminderd bewustzijn genoemd). of aanvallen met staren (absences). Ook komen koortsstuipen vaker voor bij kinderen met dit syndroom.
Problemen met slapen
Slaapproblemen komen vaak voor bij kinderen met dit syndroom. Sommige kinderen hebben moeite met het inslapen. Een deel van de kinderen wordt ’s nachts regelmatig wakker en komt dan maar moeilijk weer in slaap. Ook zijn sommige kinderen vroeg in de ochtend wakker.
Bij een deel van de kinderen worden de slaapproblemen veroorzaakt door epilepsie gedurende de nacht.
AD(H)D
Een deel van de kinderen met DPD-deficiëntie heeft AD(H)D. Kinderen met ADHD hebben moeite om bij een taakje langere tijd de aandacht te houden. Ze spelen maar kort met een bepaald speelgoed en gaan dan weer naar een ander stukje speelgoed. Kinderen zijn snel afgeleid door een geluid of een beweging in de kamer. Op school hebben kinderen moeite langer tijd hun aandacht bij het schoolwerk te houden.
Kinderen kunnen moeite hebben met stil zitten en bewegen het liefst de hele dag. Kinderen hebben de neiging om eerst te doen en dan pas te denken of dit wel verstandig is, dit wordt impulsief gedrag genoemd.
Autistiforme kenmerken
Ook komen autistiforme kenmerken vaker voor bij kinderen met DPD-deficiëntie. Kinderen zijn meer in zichzelf gekeerd en hebben niet zo’n behoefte aan contact met andere mensen. Zij leven in een eigen wereld. Het maken van oogcontact vinden kinderen vaak moeilijk.
Kinderen met autistiforme kenmerken houden vaak van een vaste voorspelbare structuur in de dag. Zij vinden het lastig wanneer hiervan wordt afgeweken. Ook onverwachte gebeurtenissen zijn moeilijk. Kinderen kunnen door onverwachte gebeurtenissen heel boos of juist heel verdrietig worden, omdat ze niet goed weten hoe ze hier mee om moeten gaan. Kinderen met autisme vinden het vaak moeilijk om emoties van andere mensen te kunnen begrijpen en weten niet goed hier op te reageren. Samen spelen en samen plezier hebben is vaak moeilijk voor kinderen met autisme.
Ook hebben kinderen vaak voorkeur voor bepaald speelgoed of een bepaalde hobby waar ze zich heel lang mee kunnen vermaken.
Angst
Kinderen met deze aandoening hebben gemakkelijker last van angsten. Zoals angst om alleen te zijn, angst voor het donker of angst voor dieren.
Uiterlijke kenmerken
Bij veel syndromen hebben kinderen vaak enkele veranderde uiterlijke kenmerken. Hier hebben kinderen zelf geen last van, maar het kan de dokters helpen om te herkennen dat er sprake is van een syndroom en mogelijk ook van welk syndroom. Ook maakt dit vaak dat kinderen met hetzelfde syndroom vaak meer op elkaar kunnen lijken dan op hun eigen broertjes en zusjes, terwijl de kinderen toch niet familie van elkaar zijn. Per kind kan verschillen welke uiterlijke kenmerken aanwezig zijn, ook hier geldt dat geen kind alle uiterlijke kenmerken tegelijkertijd zal hebben. Kinderen met DPD-deficiëntie hebben meestal geen bijzondere uiterlijke kenmerken.
Kleine lengte
Vaak blijven kinderen met een DPD-deficiëntie kleiner dan hun leeftijdsgenoten.
Kleinere hoofdomtrek
Vaak hebben kinderen met deze aandoening een kleinere hoofdomtrek. Een te kleine hoofdomtrek wordt een microcefalie genoemd.
Problemen met zien
De ogen kunnen kleiner zijn dan gebruikelijk en daardoor wat diep in de oogkas liggen. Een deel van de kinderen is slechtziend als gevolg van onderontwikkeling van de oogzenuw, dit wordt opticusatrofie genoemd. Een deel van de iris kan ontbreken, waardoor het zwarte rondje midden in het oog niet rond is maar ovaal. Dit wordt een coloboom genoemd. De ogen kunnen schokkende bewegingen maken, dit wordt een nystagmus genoemd. Meestal hebben de kinderen zelf hier geen last van.
Bolle buik
Een klein deel van de kinderen heeft een bolle buik omdat de lever enof milt vergroot is.
Hypermobiliteit
Kinderen met dit syndroom hebben een lage spierspanning. Door de lagere spierspanning kunnen bijvoorbeeld de gewrichten van de ellebogen en de knieën gemakkelijk overstrekt worden. Dit wordt hypermobiliteit genoemd. Veel kinderen hebben platvoeten door de lagere spierspanning.
Vermoeidheid
Kinderen met een DPD-deficiëntie zijn sneller vermoeid dan kinderen zonder DPD-deficiëntie. Deels komt deze vermoeiheid omdat bewegen, praten, voelen en nadenken kinderen met een DPD-deficiëntie meer energie kost waardoor de energie sneller op is. Daarnaast kan epilepsie energie kosten die niet ergens anders aan besteed kan worden. Ook slaapproblemen kunnen bijdragen aan vermoeidheid.
Hoe wordt de diagnose DPD-deficiëntie gesteld?
Verhaal en onderzoek
Aan de hand van het verhaal van een kind met een ontwikkelingsachterstand, kan worden vermoed dat er sprake is van een onderliggende aandoening. Er bestaan veel verschillende aandoening die kunnen zorgen dat een ontwikkelingsachterstand ontstaat. Het is vaak niet mogelijk om op grond van bijzondere kenmerken te herkennen dat er sprake is van DPD-deficiëntie. Er zal dus nader onderzoek nodig zijn om deze diagnose te stellen.
Het blijft belangrijk om alert te zijn bij kinderen die veel klachten hebben of er bij hen naast de DPD-deficiëntie niet sprake is van een andere bijkomende aandoening die de klachten verklaart.
Stofwisselingsonderzoek
Door middel van stofwisselingsonderzoek op bloed en urine, kan gezien worden dat de waardes van de stoffen uracil en thymine in de urine verhoogd zijn.
Enzymmeting
Met behulp van een buisje bloed of met behulp van fibroblasten uit een huidbiopt kan de hoeveelheid nog aanwezig enzym gemeten worden.
DNA-onderzoek
Door middel van onderzoek van een buisje bloed kan gekeken worden of de fout in het DNA kan worden aangetoond in het DPYD-gen.
MRI-scan
Bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand zal vaak een MRI-scan van de hersenen worden gemaakt om te kijken wat de oorzaak is van de ontwikkelingsachterstand. Op de MRI-scan bij kinderen met dit syndroom worden vaak geen kenmerkende afwijkingen gezien. Het volume van de hersenen kan kleiner zijn dan gebruikelijk. De hersenbalk kan dunner zijn dan gebruikelijk, zelden ontbreekt de hersenbalk helemaal. De witte stof in de hersenen kan een te witte kleur hebben.
Oogarts
Kinderen met dit syndroom worden altijd een keer gezien door de oogarts om te kijken of er afwijkingen zichtbaar zijn aan de ogen. Bij een deel van de kinderen is de oogzenuw dunner dan gebruikelijk (opticusatrofie).
EEG
Wanneer kinderen met DPD-deficiëntie epilepsie aanvallen krijge,n zal vaak een EEG (hersenfilmpje) gemaakt worden. Op het EEG is bij kinderen met DPD-deficiëntie epileptische activiteit te zien. Het EEG-patroon is niet specifiek voor DPD-deficiëntie maar kan bij meerdere aandoeningen gezien worden.
Hoe wordt DPD-deficiëntie behandeld?
Geen genezing
Er bestaat nog geen behandeling die DPD-deficiëntie kan genezen. De behandeling is er op gericht om de ontwikkeling van kinderen met DPD-deficiëntie zo goed mogelijk te laten verlopen en bijkomende problemen zo vroeg mogelijk op te sporen en waar mogelijk te behandelen.
Arts metabole ziekten
Kinderen met een DPD-deficiëntie zullen vaak begeleid worden door een kinderarts met veel ervaring met stofwisselingsziekten. Stofwisselingsziekten worden ook wel metabole ziekten genoemd. Daarom wordt deze kinderarts, kinderarts metabole ziekten genoemd.
VISIO/Bartimeus
VISIO en Bartimeus zijn instellingen die kinderen en volwassenen die slechtziend of blind zijn begeleiden. Zij kunnen vaak tips hebben hoe kinderen die slecht kunnen zien het best kunnen spelen of benaderd kunnen worden.
Fysiotherapie
Een fysiotherapeut kan ouders tips en adviezen geven hoe ze hun kind zo goed mogelijk kunnen stimuleren om er voor te zorgen dat de ontwikkeling zo optimaal als mogelijk verloopt. Ook kan een zo min mogelijk belastend looppatroon worden aangeleerd waardoor problemen als spierkrampen zo veel mogelijk voorkomen kunnen worden. Het is belangrijk er voor te zorgen dat de spieren zo veel mogelijk op lengte blijven wanneer er sprake is van spasticiteit.
Logopedie
Een logopediste kan tips en adviezen geven indien er problemen zijn met zuigen, drinken, kauwen of slikken. Sommige kinderen hebben baat bij een speciale speen (special need speen) waardoor het drinken uit de fles beter verloopt. Moeders kunnen borstvoeding kolven, zodat kinderen op deze manier toch borstvoeding als voeding kunnen krijgen via de fles. De logopediste kan ook adviezen geven hoe de mondspieren getraind kunnen worden, waardoor kinderen minder last hebben van kwijlen.
Ook kan de logopediste helpen om de spraakontwikkeling zo goed mogelijk te stimuleren. Praten kan ook ondersteund worden door middel van gebaren of pictogrammen. Op die manier kunnen kinderen zich leren uitdrukken ook als ze nog geen woorden kunnen gebruiken. Sommige kinderen hebben baat bij een spraakcomputer.
Ergotherapie
Een ergotherapeut kan tips en adviezen geven hoe de verzorging en de dagelijks activiteiten van een kind zo soepel mogelijk kunnen verlopen. Ook kan de ergotherapeut advies geven over materialen die de ontwikkeling van een kind kunnen stimuleren. Een ergotherapeut kan adviezen geven wanneer kinderen problemen hebben met de fijne motoriek zoals met schrijven, knippen, plakken of zelf eten en drinken. Er bestaan speciale hulpmiddelen die bijvoorbeeld zelf eten of schrijven gemakkelijker kunnen maken.
Revalidatiearts
Een revalidatiearts begeleidt kinderen met een ontwikkelingsachterstand en kijkt hoe kinderen zich zo optimaal mogelijk kunnen ontwikkelen. Een revalidatiearts coördineert de verschillende therapieën en adviseert ook over hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een aangepaste buggy, steunzolen of aangepaste schoenen.
Ook is het mogelijk via een revalidatie centrum naar een aangepaste peutergroep te gaan en daar ook therapie te krijgen en later op dezelfde manier onderwijs te gaan volgen.
School
Een deel van de kinderen kan regulier onderwijs volgen met extra ondersteuning. Een ander deel van de kinderen gaat naar het speciaal onderwijs waar de klassen kleiner zijn en er meer ondersteuning is om kinderen in hun eigen leertempo vooruit te laten gaan. Vaak hebben kinderen hebben kinderen meer oefening en meer herhaling nodig om een vaardigheid te leren. Epilepsie is een stoorzender die het proces van leren en onthouden verstoort.
Het LWOE kan leerkrachten adviezen geven hoe kinderen met epilepsie op school het beste begeleid kunnen worden.
Orthopedagoog
Een orthopedagoog kan adviezen geven hoe ouders hun kinderen kunnen helpen bij frustratie, boosheid en angst. Door middel van spel of tekenen kunnen kinderen leren hun emoties te uiten.
Kinder- en jeugdpsychiater
Een kinder-en jeugdpsychiater kan advies geven hoe om te gaan met gedragsproblemen zoals ADHD en/of autisme. Soms is het nodig om gedragsregulerende medicatie zoals te geven. Per kind moeten de eventuele voordelen van het gebruik van deze medicijnen worden afgewogen tegen de nadelen ervan.
Aanvalsbehandeling epilepsie
De meeste epilepsieaanvallen gaan vanzelf over binnen enkele minuten. Omstanders hoeven dan niets te doen om de aanval te doen stoppen. Het is belangrijk om zo rustig mogelijk te blijven en het kind zo veel mogelijk met rust te laten.
Wanneer een aanval na 5 minuten nog niet vanzelf gestopt is, dan zal vaak geadviseerd worden om medicijnen te geven om een aanval te doen stoppen. De behandelende arts zal altijd aangeven welk tijdstip voor een bepaald kind het beste is. Medicijnen die gebruikt kunnen worden voor het stoppen van een aanval zijn diazepam rectiole (Stesolid®), midazolam neusspray, midazolam rectiole, lorazepam of clonazepam druppels.
Het effect van deze medicijnen ontstaat na enkele minuten. Nadien zal het kind meestal in slaap vallen, soms ook niet en vertonen kinderen juist druk gedrag na geven van deze medicatie.
Behandeling epilepsie
Met behulp van medicijnen wordt geprobeerd om de epilepsieaanvallen zo veel mogelijk te voorkomen en het liefst er voor te zorgen dat er helemaal geen epilepsieaanvallen meer voorkomen. Soms gaat dit eenvoudig, maar het kan ook moeilijk zijn om de epilepsie onder controle te krijgen.
Verschillende soorten medicijnen kunnen gebruikt worden om de epilepsie onder controle te krijgen. Er bestaat geen duidelijk voorkeursmedicijn voor kinderen met deze aandoening. Medicijnen die vaak gebruikt worden zijn levetiracetam (Keppra ®), clobazam (Frisium ®) en zonisamide (Zonegran®).
Bij een deel van de kinderen zal het niet lukken om de epilepsieaanvallen met medicijnen onder controle te krijgen. Er bestaan ook andere behandelingen die een goed effect kunnen hebben op de epilepsie, zoals een ketogeen dieet, een nervus vagusstimulator, of een behandeling met methylprednisolon. Ook een combinatie van deze behandelingen met medicijnen die epilepsie onderdrukken is goed mogelijk.
Behandeling spasticiteit
Injecties met botulinetoxine in een spastische spier kan de spasticiteit voor een aantal maanden verminderen. Met behulp van spalken en fysiotherapie kan op deze manier het looppatroon verbeterd worden. Vaak moeten deze injecties na een aantal maanden weer herhaald worden.
Ook kan met behulp van medicijnen geprobeerd worden om de spasticiteit van de benen te verminderen. Nadeel van al deze medicijnen is vaak dat ze de spierzwakte verergeren en in het hele lichaam effect hebben, niet alleen in de benen.
Veel gebruikte medicijnen zijn baclofen (Lioresal ®) en trihexyfenidyl (Artane®). Baclofen kan ook in de vorm van een baclofenpomp worden toegediend.
Bij ernstige spasticiteit kan het nodig zijn om met behulp van een operatie te zorgen dat kinderen minder last hebben van hun spasticiteit. Een veelvoorkomende operatie is het doornemen van de pezen van de spieren die er voor zorgen dat de bovenbenen strak tegen elkaar gedrukt worden. Dit belemmerd het lopen en de verzorging vaak ernstig. Na het doornemen van deze pezen verbeteren deze problemen vaak.
Pas op met bepaalde chemotherapie
Kinderen en volwassenen met DPD-deficiëntie, maar ook dragers van een fout in het DPYD-gen (dus bijvoorbeeld de ouders of broers en zussen) mogen niet behandeld worden met bepaalde vormen van chemotherapie die fluoropyrimidines worden genoemd (5-fluorouracil, capacetabine en tegafur). Deze chemotherapie wordt ook afgebroken door het enzym wat kinderen met deze aandoening missen en dragers vaak in een verlaagde hoeveelheid aanwezig hebben.
Financiële kant van zorg voor een kind met een beperking
De zorg voor een kind met een beperking brengt vaak extra kosten met zich mee. Er bestaan verschillende wetten die zorg voor kinderen met een beperking vergoeden.
Daarnaast bestaan regelingen waar ouders een beroep op kunnen doen, om een tegemoetkoming te krijgen voor deze extra kosten. Meer informatie hierover vindt u in de folder financiën kind met een beperking. .
Wat kun je als ouder zelf doen om de ontwikkeling van je kind optimaal te laten verlopen?
Bedenk dat wanneer je samen met je kind speelt, stoeit, danst, zingt, kletst, lacht en/of boekjes leest, dit ook allemaal manieren zijn waarop je kind zijn of haar hersenen traint om stappen voorwaarts te maken in de ontwikkeling. Het is dus niet zo dat alleen momenten van therapie, momenten van training zijn, wat veel ouders denken. Het is daarnaast goed om inspanning af te wisselen met ontspanning, dit is nodig om het geleerde te laten opslaan in de hersenen. De hele dag door training zonder rustmomenten, werkt juist averechts.
Daarnaast is het van onschatbare waarde je kind laten voelen dat je van hem of haar houdt, dat hij/zij geliefd is en zich mag ontwikkelen in een tempo die bij hem of haar past. Dit is extra van belang voor kinderen die zich anders ontwikkelen dan de "norm". "Goed zijn zoals je bent en gesteund te worden door mensen die van je houden is, heel belangrijk voor de ontwikkeling van een kind. Juist de ouders en de andere kinderen in het gezin die dichtbij het kind staan zijn daarin heel belangrijk om het kind daarin dit gevoel te geven. Het is goed dat ouders beseffen wat de waarde hiervan is voor het kind en welke rol zij hierin hebben.
Ook is het belangrijk om te bedenken wat goed voelt voor jullie als gezin en voor jou als ouder en waar jullie energie uithalen. Zorg ervoor dat er bewust ruimte is voor momenten die dit goede gevoel geven. Tot slot is het belangrijk dat je als ouders ook goed voor jezelf zorgt, de zorg voor een kind die zich anders ontwikkelt vraagt nog meer van ouders dan de zorg voor een kind die zich zonder problemen ontwikkelt. Het is goed om voor jezelf te zorgen of te laten zorgen, zodat je als ouder ook de energie houdt, om jouw kind te blijven begeleiden op een manier die bij jou past. Besef dat bij opvoeden hoort om te leren los laten. Veel ouders vinden dit lastig, zeker wanneer hun kind zich anders ontwikkelt dan andere kinderen. Maar dhet kan toch nodig zijn een deel van de zorg op bepaalde momenten uit handen te geven, ook als die ander het anders doet dan jij, je kind leert van deze verschillen en het geeft jou de mogelijk om zelf uit te rusten of nieuwe energie op te doen.
Wat kun je als gezin zelf doen om om te gaan met het hebben van een aandoening bij een gezinslid?
Als gezin van een kind waarbij er sprake is van een aandoening, is het goed om te zorgen dat jullie in de je kracht komen staan. Het is goed om te beseffen over welke denk-, emotionele-, innerlijke- en fysieke kracht jullie als gezin beschikken en hoe jullie deze kracht kunnen inzetten om goed voor ieder lid van het gezin te zorgen. Bekijk wat bij jullie als gezin past. Bekijk wat je kunt doen (of kunt laten) om deze kracht zo optimaal mogelijk in te zetten. En bedenk ook dat ieder lid van het gezin verschillende kwaliteiten heeft waarmee jullie elkaar kunnen aanvullen en kunnen versterken.
Begeleiding
Een maatschappelijk werkende of psycholoog kan begeleiding geven hoe het hebben van deze aandoening een plaats kan krijgen in het dagelijks leven. Het kost vaak tijd voor ouders om te verwerken dat de toekomstverwachtingen van hun kind er anders uit zien dan mogelijk verwacht is. Ook vinden veel ouders het vaak lastig hoe zij hun tijd en aandacht moeten verdelen tussen het kind met de beperking en andere kinderen in het gezin. In de folder aandacht en tijd voor brussen vindt u tips die u hierbij kunnen helpen.
Contact met andere ouders
Door het plaatsen van een oproep op het forum van deze site kunt u proberen in contact te komen met andere kinderen en hun ouders die te maken hebben met een DPD-deficiëntie. Dit kan ook via de Nederlandse vereniging voor kinderen met een stofwisselingsziekte.
Wat betekent het hebben van DPD-deficiëntie voor de toekomst?
Blijvende problemen
Kinderen die een ontwikkelingsachterstand hebben als gevolg van het lineair naevus sebaceus syndroom, gaan in hun eigen tempo vooruit in hun ontwikkeling. Een deel van de volwassenen kan zelfstandig functioneren. Een ander deel van de volwassenen heeft in meer of mindere mate de hulp van anderen nodig hebben om te kunnen functioneren in het dagelijks leven.
Pyschose
Vanaf de puberteit en op volwassen leeftijd bestaat er een vergrote kans op het ontwikkelen van een psychose. Een psychose is een toestand waarin de jongere of volwassene erg verward en angstig is. De jongere of volwassene kan geluiden horen of beelden zien die er in werkelijkheid niet zijn en die heel beangstigend zijn. Een psychose komt vaker voor bij kinderen met een autismespectrumstoornis.
Transitie van zorg
Tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar wordt de zorg vaak overgedragen van kinderspecialisten naar specialisten die de zorg aan volwassenen geven. Het is belangrijk om tijdig hierover na te denken. Naar welke dokter(s) wordt de zorg dan overgedragen? In welk ziekenhuis kan de zorg het beste geleverd worden. Het proces van overdragen van de zorg wordt transitie genoemd. Het is belangrijk hier tijdig over na te denken en een plan voor te maken samen met de dokters die betrokken zijn bij de zorg op de kinderleeftijd.
Ook verandert er veel in de zorg wanneer een jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt. Voor meer informatie over deze veranderingen verwijzing wij u naar het artikel veranderingen in de zorg 18+.
AVG
Een AVG is een arts die zich gespecialiseerd heeft in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. De AVG richt zich op het voorkomen, behandelen en beperken van lichamelijke en psychische problemen die te maken hebben met een verstandelijke of lichamelijke beperking. De AVG werkt hiervoor samen met de huisarts, de medische specialist, de gedragsdeskundige en/of andere therapeuten (zoals een fysiotherapeut of een logopedist). Er zijn steeds meer poliklinieken in Nederland waar AVG werken en waar kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking terecht kunnen met hun hulpvragen die te maken hebben met hun beperking. Daarnaast werken AVG ook in instellingen en zijn ze betrokken bij gespecialiseerde kinderdagcentra. Op de website van de NVAVG (Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten) is een lijst met poliklinieken te vinden.
Levensverwachting
De levensverwachting van kinderen met DPD-deficiëntie hoeft niet te verschillen dan die van kinderen zonder dit syndroom. Een ernstige vorm van epilepsie kan van invloed zijn op de levensverwachting.
Kinderen krijgen
DPD-deficiëntie is een erfelijke aandoening. Een deel van de volwassenen heeft zelf een te grote beperking om kinderen op te kunnen voeden.
De kans dat kinderen van een volwassenen met DPD-deficiëntie zelf DPD-deficiëntie krijgen is heel klein. Dit kan alleen wanneer de partner drager is van een fout in het DPYD-gen of wanneer de partner zelf DPD-deficiëntie heeft. De kans hierop is erg klein.
Indien de volwassene geen kinderen wil of kan krijgen, moet wellicht nagedacht moeten worden over anticonceptie, waarover u in deze folder meer informatie vindt.
Hebben broertjes en zusjes een verhoogde kans om ook DPD-deficiëntie te krijgen?
DPD-deficiëntie is een erfelijke aandoening. Vaak zijn beide ouders drager van een fout in het DNA. Broertjes en zusjes hebben dan 25% kans om zelf ook DPD-deficiëntie te krijgen.
Een klinisch geneticus kan hier meer informatie over geven.
Prenatale diagnostiek
Door middel van een vlokkentest in de 12e zwangerschapsweek of een vruchtwaterpunctie in de 16e zwangerschapsweek bestaat de mogelijkheid om tijdens een zwangerschap na te gaan of een broertje of zusje ook deze aandoening heeft. Beide ingrepen hebben een klein risico op het ontstaan van een miskraam (0,5% bij de vlokkentest en 0,3% bij de vruchtwaterpunctie). De uitslag van deze onderzoeken duurt twee weken. Voor prenatale diagnostiek kan een zwangere de 8ste week verwezen worden door de huisarts of verloskundige naar een afdeling klinische genetica.
Preïmplantatie Genetische Test (PGT)
Stellen die eerder een kindje hebben gehad met DPD-deficiëntie kunnen naast prenatale diagnostiek ook in aanmerking voor een preïmplantatie genetische test (PGT.) Bij PGT wordteen vrouw zwanger door middel van IVF (In Vitro Fertilisatie). De bevruchting vindt dan buiten het lichaam plaats, waardoor het zo ontstane pre-embryo onderzocht kan worden op het hebben van DPD-deficiëntie. Alleen embryo’s zonder de aanleg voor DPD-deficiëntie, komen in aanmerking voor terugplaatsing in de baarmoeder. Voor meer informatie zie www.pgtnederland.nl.
Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via info@kinderneurologie.eu en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.
Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag.
Links en verwijzingen
www.stofwisselingsziekten.nl
(Nederlandse vereniging van mensen met een stofwisselingsziekte)
Referenties
- Genotype and phenotype in patients with dihydropyrimidine dehydrogenase deficiency. Van Kuilenburg AB, Vreken P, Abeling NG, Bakker HD, Meinsma R, Van Lenthe H, De Abreu RA, Smeitink JA, Kayserili H, Apak MY, Christensen E, Holopainen I, Pulkki K, Riva D, Botteon G, Holme E, Tulinius M, Kleijer WJ, Beemer FA, Duran M, Niezen-Koning KE, Smit GP, Jakobs C, Smit LM, Van Gennip AH, et al. Hum Genet. 1999;104:1-9
- Dihydropyrimidine Dehydrogenase Deficiency: Metabolic Disease or Biochemical Phenotype? Fleger M, Willomitzer J, Meinsma R, Alders M, Meijer J, Hennekam RCM, Huemer M, van Kuilenburg ABP. JIMD Rep. 2017;37:49-54
- Dihydropyrimidine dehydrogenase in the metabolism of the anticancer drugs. Sharma V, Gupta SK, Verma M. Cancer Chemother Pharmacol. 2019;84:1157-1166
Laatst bijgewerkt: 21 juli 2021
Auteur: JH Schieving