Ziektebeelden Epilepsie KCNT1-encefalopathie

Wat is KCNT1-encefalopathie?

KCNT1-encefalopathie is een aandoening waarbij kinderen last hebben van epilepsie in combinatie met problemen met de ontwikkeling als gevolg van een fout in het erfelijk materiaal van een stukje DNA wat KCNT-gen wordt genoemd.

Hoe wordt KCNT1-encefalopathie ook wel genoemd?

Encefalopathie is het medische woord voor hersenen die hun functie minder goed uitoefenen als zou horen. De hersenen (encefalo) zijn ziek (pathie). In het geval van een KCNT1-encefalopathie komt dit door een foutje in het erfelijk materiaal: het zogenaamde KCNT1-gen.

Developmental epileptic encefalopathie type 14 (DEE 14)
Developmental epileptic encefalopathie of Otahara syndroom is de verzamelnaam voor verschillende ernstige vormen van epilepsie die op jonge leeftijd ontstaan en die grote gevolgen hebben voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een kind. KCNT1-encefalopthie behoort tot deze groep aandoeningen. Er zijn inmiddels veel verschillende fouten in het DNA bekend die allemaal in staat zijn om dit beeld te veroorzaken. KCNT1 is als 14e type beschreven en wordt daarom DEE type 14 genoemd. Dit wordt afgekort als DEE14.

Epilepsy of infancy with migrating focal seizures (EIMFS)
Een groot deel van de kinderen met DEE14 heeft op het EEG hele speciale kenmerken. De epileptische activiteit zit vaak in een deel van de hersenen (dit wordt focaal genoemd) en kan plotseling verspringen naar een ander deel van de hersenen. Dit wordt migrerend genoemd. Seizures is het Engelse woord voor epilepsie. Infancy is het Engelse woord voor de babyleeftijd. Deze specifieke EEG afwijkingen worden daarom ook wel Epilepsy of infancy with migrating focal seizures genoemd, afgekort als EIMFS. EIFMS is een vorm van DEE.

Autosomal dominant nocturnal frontal lobe epilepsy (ADNFLE type 5)
Fouten in het erfelijk materiaal van het KCNT1-gen kunnen ook een andere vorm van epilepsie geven. Deze kinderen hebben in de nacht last van epilepsieaanvallen. Nocturnal betekent in de nacht. De epilepsie aanvallen ontstaan aan de voorkant van de hersenen in de zogenaamde frontaalkwab, in het Engels frontal lobe genoemd. Deze epilepsievorm wordt ook wel autosomal dominant nocturnal frontal lobe epilepsy afgekort als ADNFLE. In het Nederlands wordt dit autosomaal dominant overervende nachtelijke frontaalkwab epilepsie genoemd. Autosomaal dominant zegt iets over de manier waarop deze aandoening overerft.
Deze vorm van epilepsie kan ook door verschillende foutjes in het erfelijk materiaal worden veroorzaakt, vandaar de toevoeging type 5.
Tegenwoordig wordt ook gesproken van slaap-gerelateerde hypermotore epilepsie.

Spectrum
KCNT1-encefalopathie kan dus zowel wel autosomal dominant nocturnal frontal lobe epilepsy (ADNFLE) geven als het beeld van een developmental epileptic encefalopathy (DEE). Beide vormen van epilepsie zijn uiting van het zelfde ziektebeeld. Kinderen met EIEE hebben meer epilepsieaanvallen met grotere gevolgen voor de ontwikkelingsmogelijkheden dan kinderen met autosomaal dominant overervende nachtelijke frontaalkwab epilepsie. Allerlei soorten mengvormen tussen beide epilepsievormen bestaan ook. Tegenwoordig wordt dus ook meer gesproken over een spectrum waar autosomaal dominant overervende nachtelijke frontaalkwab epilepsie en DEE deel van uit maken, maar waarbij ook allerlei beelden tussen deze twee vormen van epilepsie in mogelijk zijn. Ook verschillende vormen van (multi)focale epilepsie kunnen deel uit maken van dit spectrum.
Welke vorm bij een kind zal ontstaan, valt van te voren niet goed te voorspellen. Kinderen die het foutje geërfd hebben van een van de ouders, hebben meestal (maar niet altijd) minder last van epilepsie aanvallen en minder problemen met de ontwikkeling, dan kinderen waarbij het foutje in het KCNT1-gen zelf is ontstaan.

Hoe vaak komt KCNT1-encefalopathie voor bij kinderen?

KCNT1-encefalopathie is een zeldzaam voorkomende aandoening. Het is niet goed bekend hoe vaak deze aandoening bij kinderen voorkomt. De aandoening is ook nog maar sinds korte tijd (2012) bekend als aandoening.
Geschat wordt dat deze aandoening bij minder dan één op de 100.000 kinderen voorkomt.

Bij wie komt KCNT1-encefalopathie voor?

KCNT1-encefalopathie is al voor de geboorte aanwezig. De eerste klachten ontstaan vaak in de eerste levensweken (soms al in de eerste levensweek) of levensmaanden bij kinderen die de DEE-vorm ontwikkelen. Bij kinderen die de autosomaal dominante nachtelijke frontaalkwab epilepsie krijgen, ontstaan de eerste klachten vaak op de lagere schoolleeftijd.
Zowel jongens als meisjes kunnen KCNT1-encefalopathie krijgen.

Wat is de oorzaak van een KCNT1-encefalopathie?

Fout in erfelijk materiaal
KCNT1-encefalopahtie wordt veroorzaakt door een fout in het erfelijk materiaal van chromosoom 9 op een plaats die het KCNT1-gen wordt genoemd.

Type fout
Bij de meeste kinderen is er sprake van een missense mutatie. Het blijkt moeilijk om grond van de fout te voorspellen welke vorm van KCNT1-encefalopathie zal ontstaan.

Autosomaal dominant
KCNT1-encefalopahtie is een zogenaamde autosomaal dominant fout, dat wil zeggen dat een fout op een van de twee chromosomen 9 die een kind heeft in het KCNT1-gen al voldoende is om de aandoening te krijgen. Dit in tegenstelling tot een autosomaal recessief fout waarbij kinderen pas klachten krijgen wanneer beide chromosomen een fout bevatten.

Bij het kind zelf ontstaan
Bij kinderen die de EIEE-vorm of de EIMFS-vorm hebben is het foutje in het erfelijk materiaal bij het kind zelf ontstaan bij de bevruchting van de eicel met de zaadcel. Bij een groot deel van de kinderen die andere vormen van epilepsie hebben is het foutje ook bij het kind zelf ontstaan. Nieuw ontstaan bij een kind wordt ook wel de novo genoemd. Het kind is dan de eerste in de familie met deze aandoening.

Geërfd van een ouder
Een deel van de kinderen die autosomaal dominante nachtelijke frontaalkwab epilepsie krijgt heeft het foutje geërfd van een ouder. Soms was al bekend dat de ouder ook last heeft van epilepsie, maar het kan ook zijn dat de ouder geen klachten heeft (gehad).



Kaliumkanaal
Het KCNT1-gen bevat informatie voor de bouw van een kaliumkanaal in de hersencellen. Dit kaliumkanaal speelt een belangrijke rol bij de elektrische geleiding in de hersencellen. Het zorgt ervoor dat de zenuw een tijdje niet gestimuleerd kan worden wanneer de zenuw een aantal keren actief is geweest. (de zenuw wordt dan gehyperpolariseerd). Wanneer dit kaliumkanaal niet goed werkt, dan verloopt de elektrische geleiding in de hersencellen anders dan zou horen. Hersencellen kunnen dan spontaan overactief worden en signalen aan elkaar door geven. Dit is de oorzaak voor het ontstaan van de epilepsie.
Bij kinderen met de EIEE/EIMFS-vorm werkt het kanaal veel slechter dan bij kinderen met de ADNFLE-vorm.



Incomplete penetrantie
Niet ieder persoon die een foutje heeft in het KCNT1-gen krijgt ook daadwerkelijk klachten als gevolg van het hebben van deze fout. Sommige mensen krijgen nooit tijdens hun leven klachten. Dit wordt ook wel incomplete penetrantie genoemd.

Wat zijn de symptomen van een KCNT1-encefalopathie?

Variatie
Er bestaat een grote variatie in hoeveelheid en in ernst van de symptomen die verschillende kinderen met een KCNT1-encefalopathie hebben. Dit valt van te voren niet goed te voorspellen. Dat betekent dat onderstaande kenmerken kunnen voorkomen, maar niet hoeven voor te komen.

Jouw kind is uniek
Bedenk dat onderstaande symptomen kunnen voorkomen bij jouw kind, maar ook niet allemaal zullen voorkomen. Jouw kind is uniek en veel meer dan een kind met deze aandoening. Het lezen van mogelijke symptomen die kunnen voorkomen, kan ouders het gevoel geven dat er alleen maar aandacht is voor de beperkingen van het kind. Dat is zeer zeker niet de bedoeling. Jouw kind is bijvoorbeeld lief, grappig, gevoelig, gezellig,sociaal, vindingrijk, nieuwsgierig, ondeugend, enthousiast,een zonnestraaltje, creatief en/of innemend en dat vind je niet terug in onderstaande symptomen die kunnen horen bij dit syndroom. Dat kan ook niet, want die eigenschappen maken jouw kind nu eenmaal uniek. Blijf daar vooral naar kijken en zie deze symptomen meer als achtergrondinformatie die je kunnen helpen om te begrijpen wat er met je kind aan de hand zou kunnen zijn wanneer jouw kind zich anders ontwikkelt of ergens last van heeft. Deze informatie kan jullie als ouders en hulpverleners een handvat geven wat hiervoor een mogelijke verklaring kan zijn.

Zwangerschap en geboorte
Tijdens de zwangerschap zijn er meestal geen bijzonderheden. Kinderen met een KCNT1-encefalopathie worden na een normale zwangerschapsduur geboren en hebben een normaal geboortegewicht en lengte. Na de geboorte zijn er meestal geen bijzonderheden. De eerste levensweken verlopen normaal.

Epilepsie
De meeste kinderen met de DEE/EIMFS worden krijgen last van epilepsieaanvallen in de eerste levensmaanden. Vaak gaat het om aanvallen waarbij kinderen algeheel of in een deel van hun lichaam verstijven, hun adem inhouden en blauw verkleuren gedurende enkele seconden-minuten. Er zijn ook kinderen die tijden de aanvallen rood verkleuren. Hoofd en ogen kunnen hierbij naar een kant gedraaid worden. Bij baby’s van een aantal maanden oud kunnen ook aanvallen met schokken voorkomen. Soms komt een serie van deze aanvallen achter elkaar voor. De epilepsie neemt in de eerste weken na het ontstaan van de aanvallen sterk toe, kinderen krijgen steeds meer last van epilepsieaanvallen die steeds langer gaan duren. Met het ouder worden kunnen ook andere vormen van epilepsie ontstaan, zoals salaamkrampen (een aanval waarbij kinderen de armen en benen plotseling of buigen of strekken) of focale aanvallen (aanvallen met verstijven of schokken van een lichaamsdeel). Het lukt meestal niet om de epilepsieaanvallen met behandeling onder controle te krijgen.

Bij kinderen met de autosomaal dominante nachtelijke frontaal kwab epilepsie ontstaan de eerste aanvallen vaak op de lagere schoolleeftijd. De aanvallen komen in de nacht voor en worden daarom niet gemakkelijk opgemerkt. Tijdens de aanvallen gaat het lichaam van een kind in een vreemde stand staan of maken de armen en benen vreemde bewegingen. Ook kunnen kinderen vreemde geluiden maken. Deze aanvallen zien er niet uit wat mensen gewend zijn van epileptische aanvallen en daarom worden ze vaak niet goed herkend. Tijdens de nacht kunnen kinderen meerdere van deze aanvallen hebben. Een deel van de kinderen heeft ook overdag aanvallen. Vaak gaat het om zogenaamde focale aanvallen: aanvallen met verstijven of schokken van bijvoorbeeld een arm, een been of een deel van het gezicht.

Ontwikkelingsachterstand
De epilepsie als gevolg van de KCNT1-encefalopathie heeft grote gevolgen voor de ontwikkelingsmogelijkheden. De epilepsie kost zo veel energie dat kinderen geen energie meer over hebben om zich te ontwikkelen. Veel kinderen gaan stil staan in hun ontwikkeling op moment dat de epilepsieaanvallen ontstaan. Kinderen die veel epilepsieaanvallen hebben kunnen ook achteruitgaan in hun ontwikkeling. Vaardigheden die ze al beheersten gaan weer verloren.
Omdat kinderen met de DEE/EIMFS-vorm al op de babyleeftijd last krijgen van epilepsieaanvallen is het voor deze kinderen heel moeilijk om te leren rollen, zitten, staan, lopen en praten. Voor een groot deel van de kinderen is het niet haalbaar om dit te leren.
Omdat kinderen met de ADNFLE-vorm vaak pas op lagere schoolleeftijd last krijgen van epilepsieaanvallen zullen zij wel in staat zijn om te leren lopen en praten. Maar ook bij hen gaat de ontwikkelen na het ontstaan van epilepsie langzamer vooruit en ook hier zijn kinderen die vaardigheden verliezen.
Kinderen waarbij het lukt om de epilepsieaanvallen onder controle te krijgen, zullen meer ontwikkelingsmogelijkheden hebben dan bij kinderen waarbij het niet lukt de aanvallen onder controle te krijgen.

Lage spierspanning
Kinderen met een KCNT1-encefalopathie hebben vaak een lage spierspanning. Dit valt meer op bij kinderen met de DEE/EIMFS-vorm dan bij kinderen met ADNFLE-vorm.
Kinderen met de DEE-vorm voelen slapper aan wanneer ze opgetild worden en moeten goed ondersteund worden. Door de lagere spierspanning is het voor kinderen lastig om hun hoofd op te tillen. Vaak voelen de spieren van de nek en de rug slapper aan dan de spieren van de armen en benen.

Hogere spierspanning
Een deel van de kinderen met de DEE/EIMFS-vorm ontwikkelt na enkele maanden tot een jaar geleidelijk aan een hogere spierspanning en spasticiteit in de armen en benen. De spieren worden dan juist stijf, maar ook dit hindert kinderen in het bewegen. Een ander deel van de kinderen krijgt een hoge spierspanning in combinatie met een vreemde stand van de armen en benen als gevolg van een bewegingsprobleem wat dystonie wordt genoemd.

Overbeweeglijk
Bij een deel van de kinderen met DEE/EIMFS zijn de armen en benen voortdurend in beweging. Deze bewegingen worden ook wel dyskinesie of chorea genoemd. Kinderen hebben zelf geen controle over deze bewegingen. Deze bewegingen kunnen kinderen wel hinderen bij bijvoorbeeld in slaap vallen.

Problemen met leren
De meeste kinderen met de DEE/EIMFS-vorm zullen vanwege de vele epilepsieaanvallen niet in staat zijn om onderwijs te gaan volgen en te gaan leren. Een groot deel van deze kinderen heeft een IQ onder de 70, de grens waaronder wordt gesproken van een verstandelijke beperking.
Kinderen met de ADNFLE zullen wel in staat zijn om naar school toe te gaan. Vaak gaat het leren veel moeizamer vanaf het moment waarop de eerste epilepsieaanvallen ontstaan.

AD(H)D
Kinderen met ADNFLE krijgen na het ontstaan van epilepsieaanvallen vaak last van AD(H)D. Kinderen met AD(H)D zijn snel afgeleid door een geluid of een beweging in hun omgeving. Ze hebben moeite om langere tijd met een werkje bezig te zijn. Ook is het voor kinderen met AD(H)D moeilijk om stil te zitten, het liefst bewegen zij de hele tijd.

Angst
Kinderen met ADNFLE krijgen vaak last van angsten. Bijvoorbeeld angst om alleen te zijn zonder ouders, angst voor het slapen gaan of angst voor nieuwe en vreemde situaties.

Depressie
Kinderen met ADNFLE zijn gevoeliger voor het ontwikkelen van een sombere stemming of zelfs een depressie.

Uiterlijke kenmerken
Bij veel syndromen hebben kinderen vaak wat veranderde uiterlijke kenmerken. Hier hebben kinderen zelf geen last van, maar het kan de dokters helpen om te herkennen dat er sprake is van een syndroom en mogelijk ook van welk syndroom. Ook maakt dit vaak dat kinderen met hetzelfde syndroom vaak meer op elkaar lijken dan op hun eigen broertjes en zusjes, terwijl de kinderen toch niet familie van elkaar zijn.
Bij kinderen met een KCNT1-encefalopathie vallen meestal geen bijzondere uiterlijke kenmerken op.

Klein hoofd
Kinderen met een KCNT1-encefalopathie hebben bij de geboorte een normale hoofdomtrek. Vanaf het moment waarop de epilepsie ontstaat, gaat de groei van het hoofdje veel trager dan voor het moment waarop de epilepsie ontstaan is. Hierdoor gaat in de loop van de tijd opvallen dat kinderen een kleiner hoofdje krijgen dan gebruikelijk. Een kleiner hoofdje wordt ook wel microcefalie genoemd. Omdat kinderen eerst geen klein hoofd hadden en later wel wordt gesproken van een secundaire microcefalie.

Problemen met zien
Scheelzien komt vaker voor bij kinderen met een KCNT1-encefalopathie.
Een groot deel van de kinderen met een KCNT1-encefalopathie heeft problemen met zien. Dit komt omdat de hersenen de signalen die de ogen doorgeven niet goed kunnen verwerken. Dit wordt ook wel cerebrale visusstoornis genoemd, ook wel afgekort als CVI ( naar de Engelse termen cerebral visual impairment, impairment is beperking). Voor kinderen met de DEE/EIFMS-vorm is het vaak moeilijk om oogcontact te maken.

Problemen met eten en drinken
Kinderen met de DEE/EIMFS-vorm hebben vaak problemen met drinken uit de borst of uit de fles nadat de epilepsieaanvallen ontstaan. Kinderen weten niet meer goed hoe ze uit de borst of uit de fles moeten drinken en laten deze ook snel weer los. Ook kunnen de epilepsieaanvallen het drinken verstoren. Om toch voldoende voedingsstoffen binnen te krijgen, zullen de meeste kinderen sondevoeding nodig hebben.

Reflux
Kinderen met KCNT1-encefalopthie hebben heel vaak last van het terugstromen van voeding vanuit de maag naar de slokdarm. Dit wordt reflux genoemd. Omdat de maaginhoud zuur is, komt het zuur zo ook in de slokdarm, soms zelfs ook in de mond. Dit zuur kan zorgen voor pijnklachten, waardoor kinderen moeten huilen en soms ook niet willen eten. Ook kan het maken dat kinderen moeten spugen.
Door het zuur kan de slokdarm geïrriteerd en ontstoken raken. Wanneer dit niet tijdige ontdekt en behandeld wordt, kan dit zorgen voor het spuug met daarin bloedsliertjes.

Kwijlen
Kinderen met een KCNT1-encefalopthie hebben gemakkelijk last van kwijlen. Dit komt door slapheid van de spieren in het gezicht en rondom de mond, waardoor het speeksel gemakkelijk uit de mond loopt.

Hartritmestoornissen
Een klein deel van de kinderen met een KCNT1-encefalopthie heeft last van hartritmestoornissen. Dit kan zorgen voor hartkloppingen, duizeligheidsklachten, flauwvallen of aanvallen van kortademigheid.



Aangeboren afwijking aan de longen
Een klein deel van de kinderen met de EIFMS-vorm heeft een aangeboren afwijking van de longen Er lopen dan extra bloedvaten naar de longen toe. Hierdoor bestaat de kans op het ontwikkelen van een longbloeding en ademhalingsproblemen.

Verstopping van de darmen
Verstopping van de darmen komt vaak voor bij kinderen met een KCNT1-encefalopthie. De ontlasting komt dan niet elke dag en is vaak hard waardoor kinderen moeite hebben met poepen. Dit kan buikpijnklachten geven en zorgen voor een bolle buik. Ook kan de eetlust hierdoor minder worden.

Zindelijkheid
Het is voor de meeste kinderen met DEE/EIFMS-vorm is het te moeilijk om zindelijk te worden. Kinderen met ADNFLE-vorm kunnen een terugval in zindelijkheid krijgen.

Hoe wordt de diagnose KCNT1-encefalopathie gesteld?

Verhaal en onderzoek
Aan de hand van het verhaal van een baby of een groter kind die last krijgt van epilepsieaanvallen in combinatie met een stilstand in de ontwikkeling zal vaak gedacht worden aan de mogelijkheid van epilepsie als gevolg van een foutje in het DNA. Er bestaan echter veel andere verschillende aandoeningen die allemaal soortgelijke klachten kunnen geven. Er zal dus aanvullend onderzoek nodig zijn om de diagnose te stellen.

DNA onderzoek
Door middel van bloedonderzoek kan gekeken worden naar een fout in het erfelijk materiaal van het KCNT1-gen. Dit kan gericht gebeuren wanneer er aan gedacht wordt omdat de aandoening in de familie voorkomt, wat meestal niet het geval zal zijn.
Tegenwoordig bestaan er ook zogenaamde gecombineerde DNA testen met daarin alle bekende veranderingen in het DNA waarvan bekend is dat ze epilepsie kunnen veroorzaken, dit wordt een epilepsie-panel of whole exome sequencing genoemd. Op deze manier wordt meestal ontdekt dat er sprake is van een KCNT1-encefalopathie.

MRI hersenen
Bij kinderen met epilepsie wordt vaak een MRI van de hersenen gemaakt om te kijken of door middel van deze MRI-scan een verklaring gevonden kan worden waarom het kind last heeft van epilepsie. Vaak worden op deze MRI scan bij het ontstaan van epilepsieaanvallen geen afwijkingen gezien. Soms is het geleidingslaagje rondom de hersenen minder goed aangelegd dan gebruikelijk waardoor de hersenen een meer witte kleur hebben dan normaal. Dit wordt ook wel vertraagde myelinisatie genoemd. Wanneer de MRI scan in de loop van de tijd na het ontstaan van de epilepsieaanvallen herhaald wordt, is vaak te zien dat het volume van de grote hersenen en de kleine hersenen kleiner is geworden. Dit wordt ook wel cerebrale atrofie genoemd.

Stofwisselingsonderzoek
Door middel van bloed- en urineonderzoek kan bij kinderen met epilepsie gekeken worden of er sprake is van een stofwisselingsziekte als oorzaak van de epilepsie. Bij dit onderzoek worden bij kinderen met een KCNT1-encefalopahtie geen bijzonderheden gevonden.

EEG
Op het EEG van kinderen met een KCNT1-encefalopthie worden vaak uitgebreide epileptiforme afwijkingen gezien. Verschillende EEG beelden kunnen voorkomen zoals een zogenaamd burst-suppressiepatroon of hypsartimie. Vaak laat een deel van de hersenen meer epileptiforme activiteit zien dan een ander deel van de hersenen. Bij kinderen met de EIMFS vorm kan het speciale beeld worden gezien dat de epileptiforme activiteit verspringt van het ene deel van de hersenen naar het andere deel van de hersenen.

Kindercardioloog
Een kindercardioloog kan door middel van het maken van een hartfilmpje en een ECHO van het hart beoordelen of er aanwijzingen zijn voor hartritmestoornissen of afwijkend aangelegde bloedvaten. Vaak wordt dit onderzoek een keer verricht en alleen herhaal wanneer er klachten zijn die wijzen op het voorkomen van hartritmestoornissen of afwijkende aangelegde bloedvaten.

Hoe wordt KCNT1-encefalopathie behandeld?

Geen genezing
Er bestaat geen behandeling die KCNT1-encefalopathie kan genezen. De behandeling is er op gericht de epilepsie aanvallen zo veel mogelijk te onderdrukken, zodat kinderen energie krijgen om in hun ontwikkeling te steken.

Behandeling epilepsie
Met behulp van medicijnen wordt geprobeerd om de epilepsieaanvallen zo veel mogelijk te voorkomen en het liefst er voor te zorgen dat er helemaal geen epilepsieaanvallen meer voorkomen. Dit is meestal erg moeilijk bij kinderen met een KCNT1-encefalopathie. Verschillende medicijnen kunnen gebruikt worden zoals fenobarbital, vigabatrine, prednison, clobazam, levetiracetam of stiripentol. Ook heeft kaliumbromide of cannabidiol bij een deel van de kinderen een positief effect op de epilepsie.
Vaak zijn combinaties van medicijnen nodig om de epilepsie onder controle te krijgen. Wanneer uw kind het lastig vindt om medicijnen in te nemen, vindt u hier tips voor innemen medicijnen.
Er bestaan ook andere behandelingen die een goed effect kunnen hebben op de epilepsie, zoals een ketogeen dieet, een nervus vagusstimulator, of een behandeling met methylprednisolon. Ook een combinatie van deze behandelingen met medicijnen die epilepsie onderdrukken is goed mogelijk.

Aanvalsbehandeling epilepsie
De meeste epilepsieaanvallen gaan vanzelf over binnen enkele minuten. Omstanders hoeven dan niets te doen om de aanval te doen stoppen. Het is belangrijk om zo rustig mogelijk te blijven en het kind zo veel mogelijk met rust te laten.
Wanneer een aanval na 5 minuten nog niet vanzelf gestopt is, dan zal vaak geadviseerd worden om medicijnen te geven om een aanval te doen stoppen. De behandelende arts zal altijd aangeven welk tijdstip voor een bepaald kind het beste is. Medicijnen die gebruikt kunnen worden voor het stoppen van een aanval zijn diazepam rectiole (Stesolid®), midazolam neusspray, midazolam rectiole, lorazepam of clonazepam druppels.
Het effect van deze medicijnen ontstaat na enkele minuten. Nadien zal het kind meestal in slaap vallen, soms ook niet.



Kinidine
Een klein deel van de kinderen met de DEE/EIFMS vorm van KCNT1-encefalopathie reageert op een behandeling met het medicijn kinidine. Dit medicijn wordt door hartspecialisten wel gebruikt om hartritmestoornissen onder controle te krijgen. Kinidine remt overactieve kalium-kanalen. Nadeel aan gebruik van dit medicijn is, dat het kan zorgen voor het ontstaan van hartritmestoornissen. Het medicijn lijkt bij kinderen die ouder zijn dan 4 jaar niet te werken.

Fysiotherapie
Een fysiotherapeut kan adviezen geven aan de ouders hoe zij hun kindje zo goed mogelijk kunnen helpen bij het stimuleren van de ontwikkeling. Een fysiotherapeut kan ook adviezen geven hoe jonge kinderen zo goed mogelijk in bed kunnen liggen.

Logopedie
Een logopediste kan tips en adviezen geven indien er problemen zijn met zuigen, drinken, kauwen of slikken. Sommige kinderen hebben baat bij een speciale speen (special need speen) waardoor het drinken uit de fles beter verloopt. Moeders kunnen borstvoeding kolven, zodat kinderen op deze manier toch borstvoeding als voeding kunnen krijgen via de fles.
Ook kan de logopediste helpen om de spraakontwikkeling zo goed mogelijk te stimuleren. Praten kan ook ondersteund worden door middel van gebaren of pictogrammen. Op die manier kunnen kinderen zich leren uitdrukken ook als ze nog geen woorden kunnen gebruiken.

Diëtiste
Wanneer kinderen onvoldoende groeien, kan een diëtiste kijken hoe met energieverrijkte voeding toch voor een voldoende groei kan worden gezorgd.

Ergotherapie
Een ergotherapeut kan advies geven over hulpmiddelen die de verzorging van een kindje met een lage spierspanning gemakkelijker kan maken. Ook kan de ergotherapeut advies geven over materialen die de ontwikkeling van een kind kunnen stimuleren.

Revalidatiearts
Een revalidatiearts coördineert de verschillende therapieën en adviseert ook over hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een aangepaste buggy, een rolstoel, steunzolen of aangepaste schoenen.
Ook is het mogelijk via een revalidatie centrum naar een aangepaste peutergroep te gaan en daar ook therapie te krijgen en later op dezelfde manier onderwijs te gaan volgen.

Dagopvang
Vanaf de leeftijd van 2 maanden kunnen kinderen die niet naar een reguliere kinderdagopvang kunnen, naar een speciale kinderdagopvang toe gaan. Er bestaat speciale therapeutische peutergroepen in revalidatiecentra, of dagopvang in een orthopedagogisch dagcentrum (ODC) of in een medische kinderdagcentrum (MKD). Het hangt van de problemen die het kind ervaart af (zoals epilepsie of gedragsproblemen), welke vorm van dagopvang het meest geschikt is. Aanmelding voor een ODC of een MKD verloopt via de gemeente (vaak cia het centrum jeugd en gezin, via het jeugdteam of via het sociaal wijkteam). Aanmelding voor een therapeutische peutergroep in een revalidatiecentrum verloopt via de revalidatiearts.

School
Voor kinderen met de EIEE/EIFMS-vorm is het vaak te moeilijk om onderwijs te volgen. Veel kinderen gaan naar een dagcentrum waar gewerkt wordt om hun ontwikkeling zo veel mogelijk te stimuleren en te zorgen voor plezierige activiteiten op de dag.
Kinderen met ADNFLE zitten vaak op regulier onderwijs wanneer de eerste epilepsieaanvallen ontstaan. Na het ontstaan van de epilepsieaanvallen zijn er vaak problemen met leren. Een deel van de kinderen kan met extra ondersteuning op het regulier onderwijs blijven. Een ander deel van de kinderen maakt de overstap naar een cluster 3 of cluster 4 school, waar de klassen kleiner zijn en extra ondersteuning aanwezig is. Voor kinderen met mengvormen zullen de mogelijkheden hier tussen in liggen.
Het LWOE kan leerkrachten adviezen geven hoe kinderen met epilepsie op school het beste begeleid kunnen worden.

Orthopedagoog
Een orthopedagoog kan adviezen geven hoe ouders hun kinderen kunnen helpen bij frustratie, boosheid en driftbuien. Het zorgen voor andere manieren van communiceren dan praten (plaatjes, gebaren, spraakcomputer) kan helpen om frustratie te verminderen. Ook door middel van spel of tekenen kunnen kinderen leren hun emoties te uiten (speltherapie). Er bestaan speciale manier van aanpak zoals de ABA-methode (aplied behaviour analysis) en de triple C-methode (client, coach en competentie) die kijken hoe kinderen met autisme of een verstandelijke beperking het beste benaderd of ondersteund kunnen worden zodat zij gedrag kunnen laten zien die een positieve ervaring oplevert voor iedereen.

Kinder-en jeugdpsychiater
Een kinder-en jeugdpsychiater behandelt kinderen met AD(H)D, angststoornissen en/of en depressie. Vaak gaat het om een behandeling bestaande uit therapie, soms aangevuld met een behandeling met medicijnen. Per kind moeten de eventuele voordelen van het gebruik van deze medicijnen worden afgewogen tegen de nadelen ervan. Wanneer uw kind het lastig vindt om medicijnen in te nemen, vindt u hier tips voor innemen medicijnen.

Behandeling spasticiteit
Injecties met botulinetoxine in een spastische spier kan de spasticiteit voor een aantal maanden verminderen. Met behulp van spalken en fysiotherapie kan op deze manier het looppatroon verbeterd worden. Vaak moeten deze injecties na een aantal maanden weer herhaald worden.
Ook kan met behulp van medicijnen geprobeerd worden om de spasticiteit van de benen te verminderen. Nadeel van al deze medicijnen is vaak dat ze de spierzwakte verergeren en in het hele lichaam effect hebben, niet alleen in de benen.
Veel gebruikte medicijnen zijn baclofen (Lioresal ®) en trihexyfenidyl (Artane®). Baclofen kan ook in de vorm van een baclofenpomp worden toegediend.

Bij ernstige spasticiteit kan het nodig zijn om met behulp van een operatie te zorgen dat kinderen minder last hebben van hun spasticiteit. Een veelvoorkomende operatie is het doornemen van de pezen van de spieren die er voor zorgen dat de bovenbenen strak tegen elkaar gedrukt worden. Dit belemmerd het lopen en de verzorging vaak ernstig. Na het doornemen van deze pezen verbeteren deze problemen vaak.



Behandeling dystonie
Er bestaan verschillende medicijnen die van invloed zijn op de dystonie en de dystonie kunnen verminderen. Het gaat dan om medicijnen als Baclofen (Lioresal®), Trihexyfenidyl (Artane®), clonazepam (Rivotril®) , L-Dopa of gabapentine (Neurontin®) of tetrabenazine (Tetmodis®). Er moet gezocht worden naar een juiste dosis van de medicijnen waarin er zoveel mogelijk effect is en er zo weinig mogelijk bijwerkingen zijn. Baclofen kan ook door middel van een baclofenpomp worden toegediend.
Medicijnen die bij het ene kind wel werken, kunnen bij het andere kind geen effect hebben. Het blijft dus een kwestie van uitproberen wat het effect van een medicijn is en dit af te wegen tegen de bijwerkingen die het medicijn heeft.
Ook kunnen injecties met botuline toxine helpen wanneer de dystonie in een lichaamsdeel aanwezig is.  Bij kinderen met een ernstige vorm van dystonie kan een deep-brain-stimulator worden overwogen.

VISIO/Bartimeus
VISIO en Bartimeus zijn instellingen die kinderen en volwassenen die slechtziend of blind zijn begeleiden Zij kunnen vaak tips hebben hoe kinderen die slecht kunnen zien het best kunnen spelen of benaderd kunnen worden.

Sondevoeding
Veel kinderen met dit syndroom hebben moeite met het drinken van voeding uit de borst of uit de fles. Daarom is het vaak nodig om kinderen voeding via een sonde te gaan geven, zodat kinderen wel voldoende voeding binnen krijgen om te groeien. De sonde loopt via de neus en de keel naar de maag toe. Wanneer langere tijd een sonde nodig is, kan er voor gekozen worden om door middel van een kleine operatie een sonde via de buikwand rechtstreeks in de maag aan te brengen. Zo’n sonde wordt een PEG-sonde genoemd. Later kan deze vervangen worden door een zogenaamde mickeybutton.

Reflux
Reflux kan er ook voor zorgen dat kinderen slecht eten. Door de voeding in te dikken met johannesbroodpitmeel kan de voeding minder gemakkelijk terug stromen van de maag naar de slokdarm. Ook zijn er medicijnen die de maaginhoud minder zuur kunnen maken waardoor de slokdarm minder geprikkeld wordt bij terugstromen van de maaginhoud. Medicijnen die hiervoor gebruikt worden zijn ranitidine, omeprazol of esomeprazol. Indien dit allemaal niet voldoende is, kan een operatie nodig zijn waarbij de overgang van de slokdarm naar de maag nauwer wordt gemaakt, waardoor de voeding ook minder gemakkelijk terug kan stromen. Dit wordt een Nissen-operatie genoemd.

Kwijlen
Kwijlen kan verminderen door kinderen er bewust van te maken dat ze hun speeksel moeten doorslikken. Ook kunnen oefeningen waarbij geoefend wordt om de mond te sluiten helpen.
Er bestaan medicijnen die het kwijlen minder kunnen maken. Het meest gebruikte medicijn hierdoor is glycopyrrhonium. Soms kan een behandeling van de speekselklieren door middel van botox of door middel van een operatie nodig zijn om er voor zorgen dat kinderen minder kwijlen. Per kind zullen de voor- en nadelen van elke behandeling moeten worden afgewogen.

Kindercardioloog
In geval van hartritmestoornissen kan de kindercardioloog een behandeling hiervoor voorstellen. Afwijkende bloedvaten naar de longen kunnen dichtgemaakt worden met een techniek die embolisatie wordt genoemd.

Verstopping van de darmen
Het medicijn macrogol kan er voor zorgen dat de ontlasting soepel en zacht blijft en stimuleert de darmwand om actief te blijven. Hierdoor kunnen kinderen gemakkelijker hun ontlasting kwijt. Verder blijft het belangrijk om te zorgen dat kinderen voldoende vocht en vezels binnen krijgen en zo veel als kan bewegen. Soms zijn zetpillen nodig om de ontlasting op gang te krijgen.

Botontkalking
Om botontkalking te voorkomen wordt geadviseerd om kinderen met dit syndroom die niet kunnen lopen en medicijnen om epilepsie te voorkomen gebruiken dagelijks 400IE vitamine D te geven en 500 mg calcium.

Antibiotica
Een deel van de kinderen die vaak terugkerende infecties heeft, heeft baat bij een lage dosering antibiotica om nieuwe infecties te voorkomen. Per kind moeten de voordelen van het geven van de antibiotica worden afgewogen tegen de nadelen ervan (antibiotica doden ook nuttige bacteriën in de darmen).

Financiële kant van zorg voor een kind met een beperking
De zorg voor een kind met een beperking brengt vaak extra kosten met zich mee. Er bestaan verschillende wetten die zorg voor kinderen met een beperking vergoeden.
Daarnaast bestaan regelingen waar ouders een beroep op kunnen doen, om een tegemoetkoming te krijgen voor deze extra kosten. Meer informatie hierover vindt u in de folder financiën kind met een beperking.

Wat kun je als ouder zelf doen om de ontwikkeling van je kind optimaal te laten verlopen?
Bedenk dat wanneer je samen met je kind speelt, stoeit, danst, zingt, kletst, lacht en/of boekjes leest, dit ook allemaal manieren zijn waarop je kind zijn of haar hersenen traint om stappen voorwaarts te maken in de ontwikkeling. Het is dus niet zo dat alleen momenten van therapie, momenten van training zijn, wat veel ouders denken. Het is daarnaast goed om inspanning af te wisselen met ontspanning, dit is nodig om het geleerde te laten opslaan in de hersenen. De hele dag door training zonder rustmomenten, werkt juist averechts.
Daarnaast is het van onschatbare waarde je kind laten voelen dat je van hem of haar houdt, dat hij/zij geliefd is en zich mag ontwikkelen in een tempo die bij hem of haar past. Dit is extra van belang voor kinderen die zich anders ontwikkelen dan de "norm". "Goed zijn zoals je bent en gesteund te worden door mensen die van je houden is, heel belangrijk voor de ontwikkeling van een kind. Juist de ouders en de andere kinderen in het gezin die dichtbij het kind staan zijn daarin heel belangrijk om het kind daarin dit gevoel te geven. Het is goed dat ouders beseffen wat de waarde hiervan is voor het kind en welke rol zij hierin hebben.
Ook is het belangrijk om te bedenken wat goed voelt voor jullie als gezin en voor jou als ouder en waar jullie energie uithalen. Zorg ervoor dat er bewust ruimte is voor momenten die dit goede gevoel geven. Tot slot is het belangrijk dat je als ouders ook goed voor jezelf zorgt, de zorg voor een kind die zich anders ontwikkelt vraagt nog meer van ouders dan de zorg voor een kind die zich zonder problemen ontwikkelt. Het is goed om voor jezelf te zorgen of te laten zorgen, zodat je als ouder ook de energie houdt, om jouw kind te blijven begeleiden op een manier die bij jou past. Besef dat bij opvoeden hoort om te leren los laten. Veel ouders vinden dit lastig, zeker wanneer hun kind zich anders ontwikkelt dan andere kinderen. Maar dhet kan toch nodig zijn een deel van de zorg op bepaalde momenten uit handen te geven, ook als die ander het anders doet dan jij, je kind leert van deze verschillen en het geeft jou de mogelijk om zelf uit te rusten of nieuwe energie op te doen.

Wat kun je als gezin zelf doen om om te gaan met het hebben van een aandoening bij een gezinslid?
Als gezin van een kind waarbij er sprake is van een aandoening, is het goed om te zorgen dat jullie in de je kracht komen staan. Het is goed om te beseffen over welke denk-, emotionele-, innerlijke- en fysieke kracht jullie als gezin beschikken en hoe jullie deze kracht kunnen inzetten om goed voor ieder lid van het gezin te zorgen. Bekijk wat bij jullie als gezin past. Bekijk wat je kunt doen (of kunt laten) om deze kracht zo optimaal mogelijk in te zetten. En bedenk ook dat ieder lid van het gezin verschillende kwaliteiten heeft waarmee jullie elkaar kunnen aanvullen en kunnen versterken.

Begeleiding
Een maatschappelijk werkende of psycholoog kan begeleiding geven hoe het hebben van deze aandoening een plaatsje kan krijgen in het dagelijks leven. Het kost vaak tijd voor ouders om te verwerken dat de toekomstverwachtingen van hun kind er anders uit zien dan mogelijk verwacht is. Ook vinden veel ouders het vaak lastig hoe zij hun tijd en aandacht moeten verdelen tussen het kind met de beperking en andere kinderen in het gezin. In de folder aandacht en tijd voor brussen vindt u tips die u hierbij kunnen helpen.

Contact met andere ouders
Door middel van een oproepje op het forum van deze site kunt u proberen in contact te komen met andere kinderen en hun ouders/verzorgers die ook te maken hebben met een KCNT1-encefalopathie.

Wat betekent het hebben van een KCNT1-encefalopathie voor de toekomst?

Epilepsie moeilijk behandelbaar
Helaas lukt het bij een groot deel van de kinderen met een KCNT1-encefalopathie niet om de epilepsieaanvallen onder controle te krijgen. Kinderen blijven gedurende hun leven last hebben van epilepsieaanvallen. Dit heeft grote gevolgen voor hun ontwikkeling.
Bij een deel van de kinderen lukt het wel om de epilepsie beter onder controle te krijgen waardoor kinderen weer vooruit kunnen gaan in hun ontwikkeling

Blijvende beperking
Kinderen met een de DEE/EIFMS vorm zijn meestal tijdens hun leven afhankelijk van de zorg van anderen voor allerlei dagelijkse activiteiten zoals eten/drinken, zelfverzorging en vermaak.
Voor kinderen met de ADNFLE epilepsie zal dit samen hangen met de gevolgen die het hebben van de epilepsie op hun verdere ontwikkeling heeft. Een deel van de volwassen zal in staat zijn om al dan niet met ondersteuning zelfstandig te wonen, voor een ander deel van de volwassenen zal dit niet haalbaar zijn.

Psychiatrische problemen
Volwassenen met ADNFLE epilepsie hebben vaker last van psychiatrische problemen zoals een depressie, een psychose, een persoonlijkheidsstoornis of een angststoornis.

Transitie van zorg
Tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar wordt de zorg vaak overgedragen van kinderspecialisten naar specialisten die de zorg aan volwassenen geven. Het is belangrijk om tijdig hierover na te denken. Is er behoefte de zorg over te dragen naar specialisten voor volwassenen of kan de huisarts de zorg leveren die nodig is.En als er behoefte is aan overdragen van de zorg naar specialisten voor volwassenen, naar welke dokter(s) wordt de zorg dan overgedragen? In welk ziekenhuis kan de zorg het beste geleverd worden. Het proces van overdragen van de zorg wordt transitie genoemd. Het is belangrijk hier tijdig over na te denken en een plan voor te maken samen met de dokters die betrokken zijn bij de zorg op de kinderleeftijd.
Ook verandert er veel in de zorg wanneer een jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt. Voor meer informatie over deze veranderingen verwijzing wij u naar het artikel veranderingen in de zorg 18+.

AVG
Een AVG is een arts die zich gespecialiseerd heeft in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. De AVG richt zich op het voorkomen, behandelen en beperken van lichamelijke en psychische problemen die te maken hebben met een verstandelijke of lichamelijke beperking. De AVG werkt hiervoor samen met de huisarts, de medische specialist, de gedragsdeskundige en/of andere therapeuten (zoals een fysiotherapeut of een logopedist). Er zijn steeds meer poliklinieken in Nederland waar AVG werken en waar kinderen en volwassenen met een verstandelijke beperking terecht kunnen met hun hulpvragen die te maken hebben met hun beperking. Daarnaast werken AVG ook in instellingen en zijn ze betrokken bij gespecialiseerde kinderdagcentra. Op de website van de NVAVG (Nederlandse Vereniging van Artsen voor Verstandelijk Gehandicapten) is een lijst met poliklinieken te vinden.

Levensverwachting
Het is niet goed bekend of het hebben van deze aandoening van invloed is op de levensverwachting. Ernstige epilepsieaanvallen, hartritmestoornissen en terugkerende longontstekingen kunnen van invloed zijn op de levensverwachting. Bij volwassenen (en zelden ook bij kinderen) met een moeilijk behandelbare epilepsie komt SUDEP voor. SUDEP staat voor Sudden Unexpected Death in Epilepsy Patients. Dit is het onverwacht en onverklaard overlijden van een patiënt met epilepsie gedurende de slaap.

Kinderen krijgen
De meeste volwassenen met de DEE/EIFMS vorm zullen op volwassen leeftijd dusdanige beperkingen hebben dat zij geen kinderen zullen gaan krijgen. Volwassenen met ADNFLE-vorm kunnen wel kinderen krijgen. Deze kinderen hebben dan zelf 50% kans om ook een KCNT1-encefalopathie te krijgen. Dit kan dan zowel de ADNFLE-vorm zijn als ook de DEE/EIFMS-vorm, dit valt van te voren niet te voorspellen. Het valt niet te voorspellen in welke mate kinderen last van deze aandoening zullen krijgen. Dit kan in dezelfde mate, in mindere mate of in ernstige mate zijn. Indien de volwassene geen kinderen wil of kan krijgen, moet wellicht nagedacht moeten worden over anticonceptie, waarover u in deze folder meer informatie vindt.

Hebben broertjes en zusjes ook een verhoogde kans om ook KCNT1-encefalopathie te krijgen?

KCNT1-encefalopathie wordt veroorzaakt door een fout in het erfelijke materiaal van het 9e-chromosoom. Vaak is het foutje bij het kind zelf ontstaan en niet overgeërfd van de vader of de moeder. Broertjes en zusjes hebben dan nauwelijks een verhoogde kans om zelf ook KCNT1-encefalopathie te krijgen. Dit zou alleen kunnen wanneer de moeder het foutje in haar eicel of de vader het foutje in de zaadcel heeft zitten zonder dat dit in de andere lichaamscellen aanwezig is. De kans hierop is klein, ongeveer 1%.
Wanneer een van de ouders zelf een foutje in het KCNT1-gen heeft, dan hebben broertjes en zusjes 50% kans om zelf ook dit foutje te krijgen en een KCNT1-encefalopathie te krijgen.
Een klinisch geneticus kan hier meer informatie over geven.

Prenatale diagnostiek
Wanneer bekend is welk foutje in een familie heeft gezorgd voor het ontstaan van KCNT1-encefalopathie, dan is het mogelijk om tijdens een zwangerschap prenatale diagnostiek te verrichten in de vorm van een vlokkentest in de 12e zwangerschapsweek of een vruchtwaterpunctie in de 16e zwangerschapsweek. Beide ingrepen hebben een klein risico op het ontstaan van een miskraam (0,5% bij de vlokkentest en 0,3% bij de vruchtwaterpunctie). De uitslag van deze onderzoeken duurt twee weken. Voor prenatale diagnostiek kan een zwangere de 8ste week verwezen worden door de huisarts of verloskundige naar een afdeling klinische genetica.

Wilt u dit document printen dan kunt u hier een pdf-versie downloaden.

Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via info@kinderneurologie.eu en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.

Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag.

Links

Epilepsie vereniging
(site van epilepsievereniging Nederland)
Epilepsie
(site van het nationaal epilepsiefonds)

Referenties

  1. KCNT1 mutations in seizure disorders: the phenotypic spectrum and functional effects. Lim CX, Ricos MG, Dibbens LM, Heron SE. J Med Genet. 2016;53:217-25.
  2. Does age affect response to quinidine in patients with KCNT1 mutations? Report of three new cases and review of the literature. Abdelnour E, Gallentine W, McDonald M, Sachdev M, Jiang YH, Mikati MA. Seizure. 2018;55:1-3
  3. Mutations in KCNT1 cause a spectrum of focal epilepsies. Møller RS, Heron SE, Larsen LH, Lim CX, Ricos MG, Bayly MA, van Kempen MJ, Klinkenberg S, Andrews I, Kelley K, Ronen GM, Callen D, McMahon JM, Yendle SC, Carvill GL, Mefford HC, Nabbout R, Poduri A, Striano P, Baglietto MG, Zara F, Smith NJ, Pridmore C, Gardella E, Nikanorova M, Dahl HA, Gellert P, Scheffer IE, Gunning B, Kragh-Olsen B, Dibbens LM. Epilepsia. 2015;56:e114-20.
  4. Quinidine therapy and therapeutic drug monitoring in four patients with KCNT1 mutations. Yoshitomi S, Takahashi Y, Yamaguchi T, Oboshi T, Horino A, Ikeda H, Imai K, Okanishi T, Nakashima M, Saitsu H, Matsumoto N, Yoshimoto J, Fujita T, Ishii A, Hirose S, Inoue Y. Epileptic Disord. 2019;21:48-54
  5. Two Patients With KCNT1-Related Epilepsy Responding to Phenobarbital and Potassium Bromide. Datta AN, Michoulas A, Guella I; EPGEN Study, Demos M. J Child Neurol. 2019;34:728-734.
  6. KCNT1 epilepsy with migrating focal seizures shows a temporal sequence with poor outcome, high mortality and SUDEP. Kuchenbuch M, Barcia G, Chemaly N, Carme E, Roubertie A, Gibaud M, Van Bogaert P, de Saint Martin A, Hirsch E, Dubois F, Sarret C, Nguyen The Tich S, Laroche C, des Portes V, Billette de Villemeur T, Barthez MA, Auvin S, Bahi-Buisson N, Desguerre I, Kaminska A, Benquet P, Nabbout R. Brain. 2019;142:2996-3008.
  7. Response to cannabidiol in epilepsy of infancy with migrating focal seizures associated with KCNT1 mutations: An open-label, prospective, interventional study. Poisson K, Wong M, Lee C, Cilio MR. Eur J Paediatr Neurol. 2020;25:77-81.
  8. KCNT1-related epilepsies and epileptic encephalopathies: phenotypic and mutational spectrum. Bonardi CM, Heyne HO, Fiannacca M, Fitzgerald MP, Gardella E, Gunning B, Olofsson K, Lesca G, Verbeek N, Stamberger H, Striano P, Zara F, Mancardi MM, Nava C, Syrbe S, Buono S, Baulac S, Coppola A, Weckhuysen S, Schoonjans AS, Ceulemans B, Sarret C, Baumgartner T, Muhle H, Portes VD, Toulouse J, Nougues MC, Rossi M, Demarquay G, Ville D, Hirsch E, Maurey H, Willems M, de Bellescize J, Altuzarra CD, Villeneuve N, Bartolomei F, Picard F, Hornemann F, Koolen DA, Kroes HY, Reale C, Fenger CD, Tan WH, Dibbens L, Bearden DR, Møller RS, Rubboli G. Brain. 2021;144:3635-3650

Laatst bijgewerkt: 19 januari 2022 voorheen: 26 september 2020 voorheen: 13 juli 2019 en 29 september 2018

Auteur: J.H. Schieving