Wat is het AADC deficiëntie syndroom?
AADC deficiëntie syndroom is een erfelijke aandoening waarbij kinderen een ontwikkelingsachterstand hebben in combinatie met ernstige problemen met bewegen als gevolg van een verhoogde spierspanning en een afwijkende stand van de armen en benen, gedragsveranderingen en het minder goed functioneren van verschillende organen in het lichaam als gevolg van een tekort aan de boodschapperstofjes dopamine, serotonine, adrenaline en noradrenaline.
Hoe wordt AADC deficiëntie syndroom ook wel genoemd?
AADC is de afkorting naam van het eiwit waar kinderen met deze aandoening een tekort aan hebben. AADC staat voor Aromatic L-amino Acid DeCarboxylase De term deficiëntie betekent dat er een te kort is aan iets.
Dopa decarboxylase deficiëntie
Een andere naam die wel gebruikt wordt is dopa decarboxylase deficiëntie. Kinderen met deze aandoening kunnen het stofje L-Dopa niet omzetten in Dopamine doordat zij een bepaald eiwit uit de groep decarboxylase missen. Ook wordt de afkorting DDC-deficiëntie wel gebruikt.
Infantiel parkinsonisme-dystonie
AADC deficiëntie syndroom is een vorm van infantiel parkinsonisme-dystonie. De term infantiel geeft aan dat de klachten al voor de kleuterleeftijd ontstaan. Parkinsonisme geeft aan dat kinderen met deze aandoening klachten krijgen die veel lijken op de klachten van iemand met de ziekte van Parkinson. De term dystonie is de naam van de afwijkende stand waarin de armen en benen kunnen gaan staan.
Monoamine neurotransmitterstoornissen
AADC deficiëntie syndroom behoort tot een groep aandoeningen die monomaine neurotransmitterstoornissen worden genoemd. Andere aandoeningen die tot deze groep behoren zijn bijvoorbeeld Dopa responsieve dystonie, Tyrosine hydroxylase deficientie syndroom, Brunner syndroom, Dopamine beta hydroxylase deficiëntie.
Hoe vaak komt het AADC deficiëntie syndroom voor bij kinderen?
AADC deficiëntie is een erg zeldzame aandoening. Geschat wordt dat deze aandoening bij minder dan één op de 1.000.000 kinderen voorkomt. De aandoening is sinds 1990 bekend als ziekte.
Bij wie komt het AADC deficiëntie syndroom voor?
Het AADC deficiëntie syndroom is al vanaf de geboorte aanwezig. Meestal ontstaan de eerste symptomen al op babyleeftijd en nemen ze geleidelijk aan toe. Het kan wel enkele jaren duren voordat duidelijk is dat kinderen de juiste diagnose krijgen.
Deze aandoening komt vaker voor bij kinderen die (voor)ouders hebben die uit Taiwan of Japan komen.
Zowel jongens als meisjes kunnen deze aandoening krijgen.
Wat is de oorzaak van het AADC deficiëntie syndroom?
Fout in erfelijk materiaal
Het AADC deficiëntie syndroom wordt veroorzaakt door een fout in het erfelijk materiaal van chromosoom 7. De plaats van deze fout in het erfelijk materiaal op chromosoom 7 wordt het DDC-gen genoemd.
Autosomaal recessief
AADC deficiëntie syndroom is een zogenaamd autosomaal recessieve aandoening. Dit houdt in dat kinderen twee foutjes moeten hebben op beide chromosomen 7 om last te krijgen van deze aandoening.
Vaak zijn beide ouders drager van een foutje in het DDC-gen. Ze hebben zelf geen last van deze aandoening omdat ze zelf ook een chromosoom 7 zonder foutje in het DDC-gen hebben.
Afwijkend eiwit
Als gevolg van de verandering in het erfelijk materiaal werkt een bepaald eiwit niet goed. Dit eiwit heet AADC en zorg ervoor dat het stofje L-Dopa wordt omgezet in dopamine. Ook zorgt dit eiwit voor de omzetting van 5-hydroxytryptofaan in serotonine.
De mate waarin het AADC-eiwit toch nog zijn functie kan uitoefenen bepaald hoeveel klachten een kind van deze aandoening zal krijgen.
Dopamine
Dopamine is een belangrijk boodschapperstofje in de hersenen. Hersencellen praten met elkaar door middel van boodschapperstofjes. Dopamine is een belangrijk boodschapper stofje in de diepe kernen van de hersenen, de basale kernen genoemd. De basale kernen spelen een belangrijke rol bij het bewegen. Zonder dopamine kunnen bewegingen niet goed verlopen. Hierdoor kunnen kinderen met AADC deficientie heel moeilijk bewegen, voelen hun armen en benen stijf aan en kunnen de armen, benen, nek en rug in een vreemde stand gaan staan.
De hersencellen in de basale kernen maken verbindingen met de prefrontale cortex om een goede manier van bewegen mogelijk te maken. Door het tekort aan dopamine worden deze verbindingen niet goed aangelegd.
Noradrenaline en adrenaline
Dopamine is ook nodig voor de aanmaak van twee andere belangrijke stoffen in het lichaam namelijk noradrenaline en adrenaline. Deze stoffen zorgen er voor dat het lichaam in een actie stand kan komen: verhogen van de hartslag, verhogen van de bloeddruk, verhogen van de ademhaling, verwijden van de pupillen. Kinderen met een AADC deficiëntie kunnen onvoldoende noradrenaline en adrenaline aanmaken, waardoor zij problemen hebben met het regelen van de hartslag, de bloeddruk, de ademhalen, de pupilgrootte en het zweten.
Serotonine
Serotonine is ook een belangrijk boodschapperstofje in de hersenen. Serotonine speelt een belangrijke rol bij het regelen van emoties zoals boosheid, verdriet, angst en blijheid. Door het tekort aan serotonine is het voor kinderen met AADC deficientie moeilijker om deze emoties te voelen en/of te tonen.
Melatonine
Serotonine is ook belangrijk voor de aanmaak van melatonine, een stofje wat een belangrijke rol speelt bij het slapen. Dit is de reden dat kinderen met deze aandoening vaak slaapproblemen hebben.
Wat zijn de symptomen van het AADC deficiëntie syndroom?
Variatie
Er bestaat een grote variatie in de hoeveelheid en de ernst van de hoeveelheid symptomen die kinderen hebben. Kinderen zullen nooit alle onderstaande symptomen hebben, het ene kind heeft een andere combinatie van symptomen dan het andere kind. Ook de mate van de ernst van de symptomen kan per kind verschillen.
Bij een op de twintig mensen met AADC deficientiesyndroom is er sprake van een milder beloop van de aandoening waarbij kinderen.
Vroeggeboorte
Een op de vijf kinderen met een AADC deficiëntie wordt te vroeg geboren, dat wil zeggen voor een zwangerschapsduur van 37weken. Vroeggeboorte wordt prematuriteit genoemd.
Onrustige baby
Veel baby’s met deze aandoening zijn in de eerste weken na de geboorte onrustig. Ze huilen veel, zijn moeilijk te troosten en slapen maar kort.
Overmatig bewegen
Een deel van de baby’s is heel overbeweeglijk. Ze maken allerlei draaiende, schokkende en maaiende bewegingen met de armen en de benen. Deze bewegingen worden ook wel dyskinesieen genoemd, of nog preciezer chorea, athetose of dystonie genoemd. Door deze bewegingen kunnen kinderen vaak moeilijk in slaap vallen.
Problemen met drinken en eten
Baby’s met het AADC deficiëntie syndroom hebben vaak problemen met drinken. Ze pakken de borst of speen niet goed, drinken onregelmatig en stoppen snel met drinken. Het kost vaak veel tijd om baby’s met dit syndroom de borst of de fles te geven. Hierdoor komen kinderen weinig aan in gewicht. Dit wordt failure tot thrive genoemd. Een deel van de kinderen heeft sondevoeding nodig om voldoende voedingsstoffen binnen te krijgen.
Lage spierspanning
Kinderen met het AADC deficiëntie syndroom hebben een lage spanning in hun spieren. Ze voelen daarom slapper aan en moeten goed gesteund worden wanneer ze opgetild worden. Door de slappere spieren is het moeilijk om het hoofdje op te tillen en verloopt de ontwikkeling van kinderen met het AADC deficiëntie syndroom langzamer. Ook kunnen de gewrichten gemakkelijk overstrekt worden door de lagere spierspanning. Veel kinderen hebben platvoetjes.
Hoge spierspanning
Na enkele weken tot maanden neemt de spierspanning in de armen en benen toe, terwijl de spierspanning in de nek- en romspieren vaak laag blijft. De armen en benen kunnen door deze verhoogde spierspanning steeds moeizamer bewogen worden. Het is voor kinderen daardoor heel moeilijk om een voorwerp te pakken met de handen of om te leren staan en lopen.
Ontwikkelingsachterstand
Door de hoge spierspanning in de armen en benen en de lage spierspanning in de spieren van de nek en de romp ontwikkelen kinderen met deze aandoening zich langzamer dan anderen. Voor de meeste kinderen is het te moeilijk om zelfstandig te kunnen zitten, staan en lopen. Zij hebben een rolstoel nodig om zich te verplaatsen. Een heel klein deel van de kinderen (een op de twintig kinderen) is in staat om al dan niet met een hulpmiddel te leren lopen.
Prikkelgevoelig
Kinderen met deze aandoening zijn erg gevoelig voor het krijgen van te veel prikkels, zoals te veel licht, te veel geluid of wisselingen in temperatuur. Hier kunnen kinderen onrustig of huilerig van worden.
Problemen met praten
Kinderen met een AADC deficiëntie syndroom hebben veel moeite met het aansturen van de spieren van de mond en de keelholte. Hierdoor is het voor kinderen met deze aandoening heel moeilijk om te leren praten. De klanken en woorden die kinderen met deze aandoening maken zijn vaak moeilijk verstaanbaar voor andere mensen. Dit wordt een dysartrie genoemd. Het begrijpen van wat anderen zeggen, gaat kinderen met deze aandoening beter af dan het zelfstandig praten.
Bewegingen met de tong en lippen
Veel kinderen met deze aandoening maken onbedoelde bewegingen met de mond en met de lippen. Ze tuiten de lippen, steken de tong in en uit de mond of maken vreemde draaiende bewegingen met de tong. Deze bewegingen worden orofaciale dyskinesieën genoemd.
Problemen met leren
Kinderen met het AADC deficiëntie syndroom hebben vaak problemen met leren. Voor een groot deel komt dit door de problemen met bewegen die deze kinderen hebben. Hierdoor kunnen kinderen niet goed laten zien wat ze allemaal begrijpen. Waarschijnlijk zijn veel kinderen in staat om te leren wanneer gebruik gemaakt wordt van lesmateriaal waarbij zij niet te afhankelijk zijn van het gebruik van de armen. Dankzij computers zijn deze kinderen steeds meer in staat op hun eigen manier te leren.
Dystonie
Met het ouder worden krijgen kinderen steeds meer last van dystonie. Dit is een onbedoelde vreemde stand van een arm, been, de nek of de romp. Het hoofd kan in een gedraaide stand staan, net als de rug. De armen en benen worden in een vreemde stand gehouden, zonder dat kinderen daar zelf invloed op kunnen uitoefenen.
Status dystonicus
Er kunnen ook aanvallen voorkomen waarin kinderen ineens heel veel last krijgen van dystonie in groot deel van het lichaam. Het lichaam staat dan in een vreemde stand, dit kan heel pijnlijk zijn voor kinderen. Vaak gaan kinderen met hun rug en nek helemaal overstrekken. Zo’n aanval wordt een status dystonicus genoemd. Door een status dystonicus kan de lichaamstemperatuur stijgen.
Oculogyre crisis
Tijdens zo’n aanval van dystonie kunnen de ogen ook voortdurend naar het zelfde punt blijven kijken zonder dat kinderen ergens anders naar kunnen kijken. Vaak staan de ogen omhoog gedraaid. Dit wordt een oculogyre crisis genoemd.
Rhabdomyolyse
Tijdens en status dystonicus zijn de spieren voortdurend aangespannen zonder dat kinderen deze spieren kunnen ontspannen. Dit is niet goed voor de spieren, spiervezels kunnen hierdoor kapot gaat. Uit kapotte spiervezels komt het spierenzym CK vrij in het bloed. Een te veel aan CK in het bloed kan het functioneren van de nieren en de lever beschadigen.
Myoclonieën
Ook kunnen kinderen met deze aandoening last krijgen van schokjes of schokken in de spieren op verschillende plaatsen in het lichaam. Deze schokken worden myoclonieën genoemd. Deze myoclonieën worden vaak gezien wanneer kinderen schrikken van een plotseling geluid of een plotselinge beweging.
Parkinsonisme
Vanaf de dreumes-peuterleeftijd verdwijnt de overbeweeglijkheid meestal en zijn alle kinderen juist traag en stijf in hun spieren. Ze zien er uit als iemand met de ziekte van Parkinson en dit wordt dan ook wel parkinsonisme genoemd. Kinderen hebben weinig gezichtsuitdrukking. Ze krijgen last van trillen van hun armen en handen wanneer ze hun handen en armen niet gebruiken. Dit trillen in rust wordt een rusttremor genoemd.
Ook worden kinderen heel traag en langzaam. Ze vallen gemakkelijk.
Spasticiteit
In de loop van de ziekte kunnen kinderen ook last krijgen van spasticiteit, die ook zorgt voor stijfheid in de spieren van de armen en benen. Ook hierdoor kunnen de armen en benen moeizaam bewogen worden. Spasticiteit zorgt er voor dat kinderen de neiging hebben om de benen voor elkaar langs te kruizen en de handen in vuisten gebald te houden.
Autistiforme kenmerken
Kinderen met deze aandoening hebben kenmerken die kinderen met autisme ook vertonen. Vaak zijn kinderen meer in zichzelf gekeerd en hebben ze niet altijd zo’n behoefte aan contact met andere mensen. Dit kan echter ook komen voor een tekort aan energie, waardoor kinderen zich even terug trekken in zichzelf. Kinderen met deze aandoening houden vaak van een vast voorspelbaar ritme en vinden het lastig wanneer hier vanaf geweken wordt.
Kleine lengte
Kinderen met deze aandoening groeien vaak niet zo goed. Ze blijven klein van lengte en licht van gewicht. De handen en voeten zijn ook vaak smal en klein.
Ogen
Kinderen met deze aandoening hebben vaak moeite om hun ogen te richten op een punt waar ze naar toe willen kijken. Bij een deel van de kinderen maken de ogen voortdurend kleine dwalende of schokkende bewegingen. Dit wordt nystagmus genoemd. Vaak zijn de pupillen van de ogen van deze kinderen klein, dit wordt miosis genoemd. Bij een deel van de kinderen hangt het ooglid een beetje naar beneden toe. Een hangend ooglid wordt een ptosis genoemd.
Problemen met slikken
Kinderen met deze aandoening hebben vaak problemen met slikken. Zij verslikken zich gemakkelijk waardoor zij moeten hoesten tijdens het eten. Kinderen kunnen zich ook verslikken in hun eigen slijm. Verslikken heeft als risico dat er voeding in de luchtpijp kan komen, waardoor kinderen een longontsteking kunnen gaan krijgen.
Reflux
Kinderen met het AADC deficiëntie syndroom hebben vaker last van reflux, het terugstromen van voedsel vanuit de maag naar de slokdarm en de mond. Omdat de maaginhoud zuur is, raakt de slokdarm geïrriteerd. Kinderen kunnen hierdoor veel huilen, niet willen drinken, zuur uit hun mondje ruiken of regelmatig spugen.
Verstopte neus
Kinderen met deze aandoening hebben gemakkelijk last van een verstopte neus, doordat het slijmvlies van de neus gezwollen is. Hierdoor kan ademhalen door de neus lastig zijn, zodat kinderen door hun mond gaan ademhalen.
Kwijlen
Ook hebben kinderen vaak last van kwijlen omdat ze hun speeksel niet goed weg kunnen slikken. Het speeksel loopt dan uit de mond. Dit kan zorgen voor irritatie van de huid rondom de mond.
Verstopping van de darmen
Kinderen met het AADC deficiëntie syndroom hebben vaak last van verstopping van de darmen. Ze kunnen hierdoor moeilijk poepen, de poep wordt hierdoor vaak hard, waardoor poepen nog moeilijker wordt. Te veel ontlasting in de buik kan zorgen voor buikpijnklachten.
Naast verstopping van de darmen komt ook diarree vaker voor bij kinderen met deze aandoening. Soms is dit het gevolg van verstopping, soms wisselen verstopping en diarree elkaar af.
Lage bloedsuiker
Kinderen met deze aandoening zijn niet goed in staat om hun bloedsuikers goed te regelen. Daardoor kunnen ze gemakkelijk last krijgen van een te lage bloedsuiker waarde. Dit kan zorgen voor zweten en geprikkeldheid. Lage bloedsuikers komen vaker voor bij jonge kinderen onder de 5 jaar met deze aandoening en/of in periodes van ziek zijn en koorts.
Wisselende lichaamstemperatuur
Ook kunnen kinderen gemakkelijk last hebben van een hogere lichaamstemperatuur zonder dat er sprake is van een infectieziekte. De thermostaat van het lichaam staat als het ware hoger vast gesteld. Op andere momenten kan de lichaamstemperatuur juist te laag zijn. Kinderen kunnen het dan ineens koud hebben en gaan rillen over het hele lichaam.
Zweten
Kinderen met deze aandoening zweten vaak gemakkelijk. Zij kunnen aanvallen hebben waarbij zij plotseling heel veel gaan zweten en nat van het zweet zijn.
Verhoogde gevoeligheid voor luchtweginfecties
Kinderen met deze aandoening zijn gevoeliger om infecties van de luchtwegen te krijgen. Meestal gaat het om een virusinfectie, maar dit kan bij kinderen met deze aandoening gemakkelijker gevolgd worden door een infectie met een bacterie.
Problemen met ademhalen
Een deel van de kinderen heeft problemen met ademhalen. Een gierend geluid bij het inademen, stridor genoemd, komt vaker voor bij kinderen met deze aandoening.
Lage bloeddruk
Kinderen met deze aandoening hebben vaak een lagere bloeddruk doordat zij te kort hebben aan het stofje adrenaline. Een lage bloeddruk kan er voor zorgen dat kinderen zich slap voelen en minder alert zijn. Een te lage bloeddruk kan zorgen voor flauwvallen. De problemen met lage bloeddruk komen vaker voor op moment dat kinderen vanuit liggende houding in een rechtop zittende houding worden gebracht. Het lichaam moet dan de bloeddruk aanpassen, wat vaak niet vlot gaat bij kinderen met deze aandoening.
Hartritmestoornissen
Een deel van de kinderen met deze aandoening heeft last van hartritme stoornissen. Een trage hartslag (bradycardie) komt vaker voor.
Problemen met slapen
Problemen met slapen komen regelmatig voor. Sommige kinderen hebben moeite met in slaap vallen, andere slapen maar kort en zijn vroeg in de nacht al weer wakker. Overdag kunnen kinderen meerdere keren in slaap vallen. Een deel van de kinderen heeft last van afsluiten van de luchtweg gedurende de nacht waardoor ze tijdelijk niet kunnen ademhalen, dit wordt ook wel OSAS genoemd.
Epilepsie
Een deel van de kinderen met deze aandoening heeft ook last van epilepsieaanvallen. Deze aanvallen ontstaan vaak vanaf de peuterleeftijd. Verschillende soorten aanvallen kunnen voorkomen.
Scoliose
Door de afwijkende spanning in de spieren kan een zijwaartse verkromming van de rug ontstaan. Dit wordt een scoliose genoemd. Een scoliose kan zorgen voor problemen met zitten en met ademhalen.
Contracturen
Door de spasticiteit en de dystonie kunnen kinderen hun gewrichten niet meer goed strekken of buigen. Hierdoor kunnen de gewrichten vast gaan groeien in een bepaalde stand, waardoor ze ook niet meer goed te buigen of te strekken zijn. Dit vastgroeien van de gewrichten wordt een contractuur genoemd. Vaak ontstaat bijvoorbeeld een contractuur in de enkels waardoor kinderen hun voeten in spitsvoetstand hebben staan.
Dagschommelingen
De klachten van deze aandoening nemen vaak toe wanneer kinderen vermoeid raken. Slaap doet de klachten weer verminderen. De meeste kinderen zijn in de ochtend op hun best en krijgen in de loop van de dag steeds meer problemen.
Vermoeidheid
De verhoogde spierspanning, overbeweeglijkheid en wisselingen in lichaamstemperatuur kosten veel energie. Daardoor is de energie bij kinderen met deze aandoening sneller op. Daarnaast slapen kinderen met deze aandoening vaak maar kort, waardoor zij ook niet gemakkelijk weer nieuwe energie op doen. Kinderen met deze aandoening zijn vaak snel vermoeid.
Hoe wordt de diagnose AADC deficiëntie syndroom gesteld?
Verhaal en onderzoek
Op grond van het verhaal van een kind waarbij er een probleem is van te weinig beweeglijkheid of toegenomen beweeglijk kan worden vermoed dat er sprake is van een ziekte van de zogenaamde basale kernen in de hersenen. Verschillende ziektes kunnen soortgelijke beelden geven zoals mitochondriële aandoeningen, tyrosinehydroxylase deficiëntie, dopamine transporter deficiëntie of dopamine-responsieve dystonie. Zonder ander onderzoek zal het meestal niet mogelijk zijn om meteen deze diagnose te vermoeden, tenzij er nog meerdere familieleden zijn waarbij deze diagnose al gesteld is.
Bloedonderzoek
Bloedonderzoek laat in de regel geen bijzonderheden zien en is niet behulpzaam voor het stellen van de diagnose. Bij een deel van de kinderen is het prolactine gehalte in het bloed verhoogd, maar dit is niet een bepaling die vaak aangevraagd wordt. De waarde van serotonine is vaak verlaagd.
Wanneer kinderen een langdurige aanval van dystonie hebben gehad, kan dit zorgen voor een verhoogde waarde van het spierenzym CK in het bloed.
In geval van niet lekker zijn en veel zweten is het goed om de bloedsuiker in het bloed te controleren.
Het is mogelijk om door middel van bloedonderzoek de restactiviteit van het AADC-eiwit te meten.
MRI van de hersenen
In eerste instantie zal er vaak een scan van de hersenen gemaakt worden om te kijken wat er aan de hand is met de basale kernen. Bij kinderen met deze aandoening worden op deze MRI scan geen kenmerkende afwijkingen gezien. Soms zijn de hersenholtes iets wijder dan gebruikelijk, het geleidingslaagje rondom de zenuwcellen kan een andere kleur hebben waardoor de hersenen er witter uit zien dan gebruikelijk, de hersenbalk kan dunner zijn dan gebruikelijk. Deze afwijkingen zijn echter niet specifiek en komen ook bij zeer veel andere neurologische ziekten voor.
Stofwisselingsonderzoek
Bij kinderen met een aandoening van de basale kernen wordt ook vaak onderzoek van bloed en urine verricht om te kijken of er sprake is van een stofwisselingsziekte. Bij urine onderzoek kan een verhoogd homovanillezuur opvallen. De waarden van 3-O-methyldopa in het bloed kan verhoogd zijn. Opvallend genoeg zijn dopamine en HVA in de urine bijna nooit verlaagd, soms zelf verhoogd. Dit komt omdat de nieren veel meer AADC bevatten dan de hersenen, zodat enige restactiviteit daar voldoende is om dopamine en HVA te vormen.
In sommige laboratoria is het mogelijk om de verlaagde waarde van AADC in bloed aan te tonen.
In hielprik bloed kan de waarde van 3-O-methyldopa verhoogd zijn. Er wordt in Nederland niet standaard gescreend op deze waarde.
Ruggenprik
Een belangrijk onderzoek om deze diagnose te stellen is het onderzoek van het vocht wat rondom de hersenen en het ruggenmerg stroomt. Dit vocht, wat liquor genoemd wordt, wordt verkregen door middel van een ruggenprik. In dit vocht kunnen bepaalde afvalproducten van boodschapperstofjes in de hersenen gemeten worden. Kenmerkend voor AADC-deficiëntie is een tekort aan de stofjes HVA, 5-HIAA en 5-MHPG in het hersenvocht in combinatie met een verhoogd 3-O methyldopa, L-DOPA en 5-hydroxytryptofaan. Neopterine en biopterine zijn normaal.
DNA-onderzoek
Door middel van bloedonderzoek kunnen de foutjes in het DCC-gen worden opgespoord.
Tegenwoordig kan deze diagnose ook gesteld worden door nieuwe genetische technieken waarbij in een keer grote stukken van het DNA onderzocht kunnen worden (exome sequencing). Zo kan de aandoening ook worden opgespoord, zonder dat er van te voren aangedacht was.
EEG
Kinderen met epilepsie krijgen vaak een EEG om te kijken van welk soort epilepsie er sprake is. Op het EEG worden vaak epileptiforme afwijkingen gezien. Deze afwijkingen zijn niet kenmerkend voor deze aandoening, maar kunnen bij veel andere syndromen met epilepsie ook gezien worden.
Foto van de botten
Wanneer er sprake is van een verkromming van de wervelkolom zal vaak een foto van de botten gemaakt worden om de mate van verkromming vast te leggen en om te kijken hoe de wervels van de rug zijn aangelegd. Een foto van de heupen kan gebruikt worden om te kijken of er aanwijzingen zijn dat een heup uit de kom is gegaan.
Polysomnografie
Bij kinderen die ’s nachts veel snurken of telkens kortdurend stoppen met ademhalen (apneus) wordt vaak een polysomnografie verricht. Dit is een onderzoek waarbij gedurende slaap allerlei metingen worden verrichten qua ademhaling, hartslag, bloeddruk, zuurstofgehalte in het bloed, bewegingen van de borstkas en de buikwand en de activiteit van de hersenen. Op die manier kan gekeken worden waarom kinderen ’s nachts tijdelijk stoppen met ademhalen en of di nadelige gevolgen heeft voor het zuurstofgehalte in het bloed.
Hoe wordt het AADC deficiëntie syndroom behandeld?
Geen genezing
Er bestaat geen behandeling die deze aandoening kan genezen. De behandeling is er op gericht om zo min mogelijk last te hebben van de symptomen veroorzaakt door deze aandoening.
Medicijnen
Kinderen met deze aandoening worden vaak behandeld met medicijnen die veel lijken op het stofje dopamine waar zij een te kort aan hebben. Deze medicijnen worden dopamineagonisten genoemd (ropinerol, pramipexol, rotigotine-pleister, apomorfine-pompje). Nadeel aan deze medicijnen is dat zij als bijwerking vaak een toename geven van overbeweeglijkheid. Het medicijn L-dopa wat bij andere vormen van infantiel dystonie parkinsonisme vaak gegeven wordt, heeft bij deze aandoening meestal geen of heel weinig effect, omdat het lichaam AADC nodig heeft om hiervan dopamine te maken.
Een zogenaamde MAO-remmer (selegiline) kan er voor zorgen dat het dopamine en serotonine wat aanwezig is, minder snel wordt afgebroken. Ook dit kan enig effect hebben.
Vitamine B6 is belangrijk voor een goede werking van het AADC-eiwit. Het geven van vitamine B6 (pyridoxine of pyridoxaalfosfaat) kan de restactiviteit van het AADC-eiwit die aanwezig is stimuleren.
Daarnaast wordt vaak extra folinezuur gegeven om te zorgen dat er voldoende van het stofje methyl in het lichaam aanwezig blijft, omdat het lichaam bij gebrek aan AADC, L-DOPA omzet in 3-OMD waardoor het meer methylgroep gebruikt dan gewoonlijk.
Sommige kinderen hebben baat bij het gebruik van trihexifenidyl om minder last te hebben van overbeweeglijkheid.
Clonidine kan helpen bij kinderen die erg geprikkeld gedrag vertonen.
Verstopping van de neus kan behandeld worden met fluticason neusspray of neusslinkende neusdruppels.
Botuline toxine injecties kunnen helpen om dystonie of spasticiteit lokaal in het lichaam te verminderen.
Medicijnen die niet gebruikt moeten worden
Het is beter om medicijnen die de dopamine concentratie in het lichaam verlagen (anti-psychotica of medicijnen tegen misselijkheid en braken (domperidom) niet te gebruiken bij kinderen met deze aandoening.
Deep brain stimulation
Sommige kinderen met deze aandoening zijn behandeld met een soort pacemaker die een deelt van de diepe basale kernen (het dorsale putamen) stimuleert. Deze behandeling wordt deep brain stimulation genoemd. Kinderen moeten minimaal 9 kg wegen om in aanmerking te komen voor deze behandeling en zijn dan vaak tussen de 18 en 24 maanden. Deze behandeling wordt nog maar op een beperkt aantal plaatsen in de wereld gedaan onder andere in Taiwan, in Polen en in Frankrijk. Na de plaatsen van de stimulator worden kinderen vaak opgenomen op de intensieve care afdeling om hen goed in de gaten te houden, omdat er na de operatie een ontregeling van de hartslag, bloeddruk en ademhaling kan voorkomen. Dit wordt dysautonomie genoemd. Gemiddeld blijven kinderen tussen de 1 en 3 weken in het ziekenhuis en mogen ze daarna weer naar huis toe.
Vaak krijgen kinderen ongeveer een maand na plaatsen van de stimulator vaak last van overbeweeglijkheid die geleidelijk aan weer vermindert. Wanneer kinderen hier veel last van hebben, kunnen zij tijdelijk behandeld worden met het medicijn tetrabenazine. Ook krijgen veel kinderen tijdelijk last van koorts na het plaatsen van de stimulator, dit is ook weer voorbijgaand.
Een deel van de kinderen ervaart minder klachten na deze behandeling. Gemiddeld ervaren ouders een week of vier na plaatsen van de DBS dat kinderen beter slapen en minder geprikkeld zijn. Na een maand of 3 wordt gemiddeld opgemerkt dat de oculogyre crisis verminderen. Ook gaan kinderen beter eten na plaatsen van de DBS. Gemiddeld 12 maanden na plaatsen van de DBS zijn kinderen beter in staat om hun hoofd overeind te houden.
Status dystonicus
Een aanval van dystonie in het hele lichaam kan behandeld worden met het medicijn clonazepam (rivotril®) of met diazepem rectaal. Dit medicijn helpt ook bij oculogyre crisis.
Fysiotherapie
Een fysiotherapeut kan adviezen geven hoe kinderen zo goed mogelijk kunnen bewegen. Het is belangrijk om vergroeiing van de gewrichten zo veel mogelijk proberen te voorkomen. Een statafel kan behulpzaam zijn om kinderen een andere manier van bewegen te geven en is behulpzaam voor een goede botopbouw.
Ergotherapie
Een ergotherapeut kan adviezen geven hoe kinderen zo veel mogelijk alle activiteiten op een dag (aankleden, eten, spelen, bewegen) kunnen uitvoeren. Vaak kunnen hulpmiddelen hierbij behulpzaam zijn. De ergotherapeut weet welke hulpmiddelen er zijn en advies geven welke hulpmiddelen het beste gebruikt kunnen worden.
Logopedie
Een logopediste kan adviezen geven wanneer er problemen zijn met drinken en met eten.
Vaak is praten voor deze kinderen erg moeilijk door hun problemen met bewegen, terwijl kinderen in hun hoofd wel de woorden kunnen vormen. De logopediste kan advies geven over andere manieren van communiceren bijvoorbeeld met plaatjes, met gebaren of met een spraakcomputer die werkt door middel van aanwijzen van letters met de ogen.
Andere vormen van therapie
Kinderen met AADC deficientie kunnen ook baat hebben bij muziektherapie of watertherapie om te kunnen ontspannen en meer mogelijkheden te hebben om te kunnen bewegen.
Revalidatiearts
Een revalidatiearts coördineert de verschillende behandelingen en geeft ook advies over hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld het gebruik van een elektrische rolstoel. Kinderen kunnen therapie krijgen op een revalidatiecentrum vaak al vanaf de peuterleeftijd. Ook is er vaak mogelijkheid om naar een school toe te gaan die verbonden is aan het revalidatiecentrum.
Sondevoeding
Veel kinderen met dit syndroom hebben moeite met het drinken van voeding uit de borst of uit de fles. Daarom is het vaak nodig om kinderen voeding via een sonde te gaan geven, zodat kinderen wel voldoende voeding binnen krijgen om te groeien. De sonde loopt via de neus en de keel naar de maag toe. Wanneer langere tijd een sonde nodig is, kan er voor gekozen worden om door middel van een kleine operatie een sonde via de buikwand rechtstreeks in de maag aan te brengen. Zo’n sonde wordt een PEG-sonde genoemd. Later kan deze vervangen worden door een zogenaamde mickeybutton.
Reflux
Veel kinderen met deze aandoening hebben last van terugstromend zuur vanuit de maag naar de slokdarm (reflux). Er zijn medicijnen die er voor kunnen zorgen dat kinderen minder last hebben van reflux, zoals ranitidine of (es) omeprazol. Indien medicijnen onvoldoende effect hebben, dan is soms een operatie nodig waarbij een chirurg de ingang van de maag nauwer maakt zodat het zuur minder gemakkelijk terug kan stromen (Nissen-operatie).
Verstopping van de darmen
Vezelrijke voeding en veel drinken zijn belangrijk om verstopping van de darmen te voorkomen. Ook bewegen is belangrijk, maar dit is lastig voor kinderen met deze aandoening. Vaak zijn medicijnen nodig om er voor te zorgen dat kinderen geen last krijgen van verstopping, het meest gebruikte medicijn hiervoor is macrogol. Dit maakt de ontlasting soepeler en stimuleert de darmwerking.
Kwijlen
Kwijlen kan heel vervelend zijn voor kinderen. Ook hiervoor bestaan medicijnen zoals glycopyrrhonium. Ook kan gewerkt worden met botuline toxine injecties in een van de speekselklieren. Per kind zal gekeken moeten worden wat de beste behandeling is.
Antibiotica
Wanneer kinderen vaak last hebben van terugkerende longontstekingen, dan kan het dagelijks of een aantal dagen per week gebruiken van een lage dosering antibiotica helpen om deze longontstekingen te voorkomen. Ook kunnen extra vaccinaties bijvoorbeeld tegen het griepvirus helpen om infecties te voorkomen.
Aanvalsbehandeling epilepsie
De meeste epilepsieaanvallen gaan vanzelf over binnen enkele minuten. Omstanders hoeven dan niets te doen om de aanval te doen stoppen. Het is belangrijk om zo rustig mogelijk te blijven en het kind zo veel mogelijk met rust te laten.
Wanneer een aanval na 3-5 minuten nog niet vanzelf gestopt is, dan zal vaak geadviseerd worden om medicijnen te geven om een aanval te doen stoppen. De behandelende arts zal altijd aangeven welk tijdstip voor een bepaald kind het beste is. Medicijnen die gebruikt kunnen worden voor het stoppen van een aanval zijn diazepam rectiole (Stesolid®), midazolam neusspray, midazolam rectiole, lorazepam of clonazepam druppels.
Het effect van deze medicijnen ontstaat na enkele minuten. Nadien zal het kind meestal in slaap vallen, soms ook niet en vertonen kinderen juist druk gedrag na geven van deze medicatie.
Behandeling epilepsie
Met behulp van medicijnen wordt geprobeerd om de epilepsieaanvallen zo veel mogelijk te voorkomen en het liefst er voor te zorgen dat er helemaal geen epilepsieaanvallen meer voorkomen. Soms lukt dit vrij gemakkelijk met een medicijn, maar bij een deel van de kinderen is het niet zo eenvoudig en zijn combinaties van medicijnen nodig om de epilepsie aanvallen zo veel mogelijk of helemaal niet meer te laten voorkomen.
Verschillende soorten medicijnen kunnen gebruikt worden om de epilepsie onder controle te krijgen. Er bestaat geen duidelijk voorkeursmedicijn voor kinderen met deze aandoening.Medicijnen die vaak gebruikt worden zijn natriumvalproaat (Depakine ®), levetiracetam (Keppra ®), clobazam (Frisium ®) en zonisamide (Zonegran®). Wanneer uw kind het lastig vindt om medicijnen in te nemen, vindt u hier tips voor innemen medicijnen.
Slaapproblemen
Kinderen met deze aandoening kunnen baat hebben bij melatonine in medicijn vorm om beter in slaap te kunnen vallen en beter door te kunnen slapen. Daarnaast is een vast slaapritueel ook belangrijk om zo goed als kan te kunnen slapen. Kinderen kunnen baat hebben bij een zogenaamde verzwaringsdeken om minder gehinderd te worden door overbeweeglijkheid tijdens het slapen.
Scoliose
Indien er een verkromming van de wervelkolom ontstaat, zal een orthopeed bekijken of hiervoor een behandeling nodig is en welke behandeling dan het beste is. Soms wordt gekozen voor een korset een andere keer voor een operatie waarbij de wervels worden vastgezet.
Narcose
Het is belangrijk dat de anesthesist die verantwoordelijk is voor de narcose op de hoogte is van deze aandoening. Kinderen met deze aandoening hebben een vergrote kans op het krijgen van problemen met de hartslag, de bloeddruk, de lichaamstemperatuur en het glucose gehalte tijdens de operatie. Dit wordt dysautonomie genoemd. Het is belangrijk om deze waardes nauwkeurig in de gaten te houden. Kinderen met deze aandoening kunnen veel heftiger reageren op medicijnen zoals adrenaline en dopamine die tijdens een operatie worden gegeven.
Onderzoek
Er wordt onderzoek gedaan of het mogelijk is om ernstige vormen van AADC deficientie te behandelen door middel van gentherapie. Bij deze behandeling wordt een DCC-gen zonder fout in bepaalde hersencellen ingebracht, meestal in een deel van de hersenen die het putamen wordt genoemd. Het is nog niet gemakkelijk om te zorgen dat het DCC-gen zonder fout in alle hersencellen terecht komt waar het terecht zou moeten komen, maar door nieuwe ontwikkelingen lukt dit steeds beter. Het normale DCC-gen wordt door middel van een rAAV2 virus in de hersenen gebracht, of in de substantia nigra of in het striatum (putamen) door middel van een eenmalige operatie. Het goede DCC-gen komt dan in de kern van de cel terecht waar het afgelezen kan worden en er DCC-eiwit van gemaakt kan worden. Dit zorgt er voor dat er weer dopamine wordt aangemaakt in de hersenen. Hierdoor kunnen kinderen meer ontwikkelingsmogelijkheden krijgen, zowel qua bewegen als qua praten. Ook laten kinderen minder prikkelbaar gedrag zien en zit de neus minder verstopt. Het is niet mogelijk om alle symptomen van deze ziekte te laten verdwijnen door middel van deze behandeling, er blijven dus problemen bestaan, die milder zijn dan zonder deze behandeling. Na de operatie zijn kinderen gedurende een aantal weken tot maanden overbeweeglijk omdat de hersenen overgvoelig reageren op dopamine, dit ontstaat meestal 4 weken na de operatie. Dit is ook een teken dat de operatie effect heeft. Dit verdwijnt na 2-7 maanden vanzelf weer. De meeste kinderen hebben er niet veel last van, soms ontstaan wondjes aan de huid als gevolg van de overbeweeglijkheid. Na de operatie moet een intensief revalidatietraject gevolgd worden.
Een ander voordeel van deze gentherapie is, dat kinderen weer aankomen in gewicht, waardoor zij meer weerstand hebben en meer energie om te bewegen.
Het effect van deze therapie is het grootst wanneer deze behandeling op jonge leeftijd wordt gegeven. De hersenen zijn dan beter in staat in het maken van nieuwe verbindingen in de hersenen die nodig zijn om stappen te maken in de ontwikkeling. De meeste onderzoeken naar deze vorm van therapie zijn in Taiwan gedaan. Daar zijn anno 2023 43 kinderen behandeld met gentherapie. Anno 2023 zijn er ook twee kinderen met gentherapie behandeld in de Verenigde Staten. De lange termijn effecten van deze behandeling zullen de komende jaren duidelijk moeten worden.
Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar stamceltherapie. Stamcellen zijn voorloper cellen die nog allerlei functies kunnen aannemen. Er wordt gekeken of het lukt deze stamcellen te veranderen in hersencellen die DCC kunnen aanmaken.
Financiële kant van zorg voor een kind met een beperking
De zorg voor een kind met een beperking brengt vaak extra kosten met zich mee. Er bestaan verschillende wetten die zorg voor kinderen met een beperking vergoeden.
Daarnaast bestaan regelingen waar ouders een beroep op kunnen doen, om een tegemoetkoming te krijgen voor deze extra kosten. Meer informatie hierover vindt u in de folder financiën kind met een beperking.
Wat kun je als gezin zelf doen om om te gaan met het hebben van een aandoening bij een gezinslid?
Als gezin van een kind waarbij er sprake is van een aandoening, is het goed om te zorgen dat jullie in de je kracht komen staan. Het is goed om te beseffen over welke denk-, emotionele-, innerlijke- en fysieke kracht jullie als gezin beschikken en hoe jullie deze kracht kunnen inzetten om goed voor ieder lid van het gezin te zorgen. Bekijk wat bij jullie als gezin past. Bekijk wat je kunt doen (of kunt laten) om deze kracht zo optimaal mogelijk in te zetten. En bedenk ook dat ieder lid van het gezin verschillende kwaliteiten heeft waarmee jullie elkaar kunnen aanvullen en kunnen versterken.
Begeleiding
Begeleiding van kinderen en hun ouders met deze aandoening is hee belangrijk. Vaak kunnen een maatschappelijk werkende of een psycholoog kinderen en ouders helpen om het hebben van deze aandoening ene plaats te geven in het dagelijks leven.
Contact met andere ouders
Door het plaatsen van een oproepje op het forum van deze site kunt u proberen in contact te komen met andere kinderen en hun ouders die ook een AADC deficiëntie hebben.
Wat betekent het hebben van het AADC deficiëntie syndroom voor de toekomst?
Geleidelijk toenemen van de klachten
Op jonge leeftijd nemen de klachten vaak geleidelijk aan toe. Op een gegeven moment wordt meestal en stabiele fase bereikt waarin de klachten niet verder toenemen. Er zijn een paar kinderen bekend die vanaf de puberteit zelfs een lichte verminderen van klachten laten zien.
Afhankelijk van anderen
De meeste kinderen blijven tijdens hun leven afhankelijk van de hulp van anderen om te kunnen functioneren. Wel bestaan er steeds meer (computer) gestuurde hulpmiddelen waardoor kinderen toch in staat zijn om zelf bepaalde activiteiten uit te voeren.
Een klein deel van de volwassenen is in staat om met enige vorm van begeleiding een zelfstandig leven te leiden.
Transitie van zorg
Tussen de leeftijd van 16 en 18 jaar wordt de zorg vaak overgedragen van kinderspecialisten naar specialisten die de zorg aan volwassenen geven. Het is belangrijk om tijdig hierover na te denken. Is er behoefte de zorg over te dragen naar specialisten voor volwassenen of kan de huisarts de zorg leveren die nodig is.En als er behoefte is aan overdragen van de zorg naar specialisten voor volwassenen, naar welke dokter(s) wordt de zorg dan overgedragen? In welk ziekenhuis kan de zorg het beste geleverd worden. Het proces van overdragen van de zorg wordt transitie genoemd. Het is belanrgijk hier tijdig over na te denken en een plan voor te maken samen met de dokters die betrokken zijn bij de zorg op de kinderleeftijd.
Ook verandert er veel in de zorg wanneer een jongere de leeftijd van 18 jaar bereikt. Voor meer informatie over deze veranderingen verwijzing wij u naar het artikel veranderingen in de zorg 18+.
Levensverwachting
De levensverwachting van kinderen met deze aandoening kan beperkt zijn wanneer er vaak sprake is van terugkerende longontstekingen of van een status dystonicus.
Kinderen krijgen
De meeste volwassenen met deze aandoening zullen vanwege hun beperkingen niet zelf kinderen gaan krijgen.
Hebben broertjes en zusjes ook een verhoogde kans om deze aandoening te krijgen?
Het AADC deficiëntie syndroom is een erfelijke aandoening die op zogenaamd autosomaal recessieve manier overerft. Vaak zijn beide ouders drager van een foutje op het erfelijk materiaal. Broertjes en zusjes hebben dan tot 25% kans om zelf ook last te krijgen van deze aandoening. De mate van ernst kan wel verschillen tussen broertjes en zusjes, dat valt van te voren niet te voorspellen.
Een klinisch geneticus kan hier meer informatie over geven.
Prenatale diagnostiek
Wanneer bekend is welk foutje in een familie heeft gezorgd voor het ontstaan van het AADC deficiëntie syndroom, dan is het mogelijk om tijdens een zwangerschap prenatale diagnostiek te verrichten in de vorm van een vlokkentest in de 12e zwangerschapsweek of een vruchtwaterpunctie in de 16e zwangerschapsweek. Beide ingrepen hebben een klein risico op het ontstaan van een miskraam (0,5% bij de vlokkentest en 0,3% bij de vruchtwaterpunctie).De uitslag van deze onderzoeken duurt twee weken. Voor prenatale diagnostiek kan een zwangere de 8ste week verwezen worden door de huisarts of verloskundige naar een afdeling klinische genetica. Meer informatie over prenatale diagnostiek kunt u vinden op deze website.
Preïmplantatie Genetische Test (PGT)
Stellen die eerder een kindje hebben gehad met het AADC deficiëntie syndroom kunnen naast prenatale diagnostiek ook in aanmerking voor een preïmplantatie genetische test (PGT.) Bij PGT wordt een vrouw zwanger door middel van IVF (In Vitro Fertilisatie). De bevruchting vindt dan buiten het lichaam plaats, waardoor het zo ontstane pre-embryo onderzocht kan worden op het hebben van het AADC deficiëntie syndroom. Alleen embryo’s zonder de aanleg voor het AADC deficiëntie syndroom, komen in aanmerking voor terugplaatsing in de baarmoeder. Voor meer informatie zie deze pagina.
Wilt u dit document printen dan kunt u hier een pdf-versie downloaden.
Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via info@kinderneurologie.eu en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.
Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag.
Links
www.aadcresearch.org
(Engelstalige site met informatie over onderzoek wat wordt gedaan naar AADC-deficiëntie)
www.pndassoc.org
(Engelstalige site met informatie over aandoening van de boodschapperstofjes in de hersenen)
www.stofwisselingsziekten.nl
(Nederlandse vereniging van mensen met een stofwisselingsziekte)
Referenties
- Aromatic L-amino acid decarboxylase deficiency: clinical features, treatment, and prognosis. Pons R, Ford B, Chiriboga CA, Clayton PT, Hinton V, Hyland K, Sharma R, De Vivo DC. Neurology. 2004;62:1058-65
- Consensus guideline for the diagnosis and treatment of aromatic l-amino acid decarboxylase (AADC) deficiency. Wassenberg T, Molero-Luis M, Jeltsch K, Hoffmann GF, Assmann B, Blau N, Garcia-Cazorla A, Artuch R, Pons R, Pearson TS, Leuzzi V, Mastrangelo M, Pearl PL, Lee WT, Kurian MA, Heales S, Flint L, Verbeek M, Willemsen M, Opladen T. Orphanet J Rare Dis. 2017;12:12
- Blood, urine and cerebrospinal fluid analysis in TH and AADC deficiency and the effect of treatment. Wassenberg T, Geurtz BPH, Monnens L, Wevers RA, Willemsen MA, Verbeek MM. Mol Genet Metab Rep. 2021;27:100762
Auteur: JH Schieving
Laatst bijgewerkt: 9 februari 2024 voorheen: 12 februari 2022, 22 december 2021, 2 februari 2020 en 10 februari 2018