Wat zijn stereotypieën?
Stereotypieën zijn onbedoelde vaak wat ritmische bewegingen of geluiden die vaak terugkomen en een telkens er min of meer hetzelfde uitzien.
Hoe worden stereotypieën ook genoemd?
De term stereotypie betekent letterlijk een beweging die telkens volgens een bepaald patroon verloopt.
Motore en vocale stereotypieën
Er wordt onderscheid gemaakt in motore en vocale stereotypieën. Bij motore stereotypieën maken kinderen bepaalde bewegingen, vocale stereotypieën maken kinderen bepaalde geluiden. In plaats van vocaal wordt ook het woord phonetisch gebruikt, dit betekent ook het maken van geluiden.
Automatisme
Soms wordt de term automatisme ook wel gebruikt, maar eigenlijk is dit een minder goed woord.
Stimming
Bij kinderen met autisme worden stereotypieën soms stimming genoemd. Hiermee worden vooral stereotypieën bedoeld waar kinderen zelf of anderen last van hebben.
Stereotypieën en tics
Stereotypieën zijn iets anders dan tics, al is het onderscheid niet altijd zo gemakkelijk te maken. Tics beginnen heel plotseling en duren korter dan stereotypieën. Ook is een tic meestal een meer simpele beweging dan een stereotypie. Wel bestaan er complexe tics die ook uit meerdere bewegingen bestaan, het onderscheid tussen stereotypieën en deze complexe tics kan best lastig zijn. Kenmerk voor een (complexe) tic is dat kinderen een soort drang voelen om deze beweging te maken, gevolgd door een gevoel van opluchting. Kinderen met een stereotypie deze drang en het daarbij behorende gevoel van opluchting niet. Combinaties van stereotypieën en tics bij kinderen komen ook regelmatig voor.
Primaire en secundaire stereotypieën
Er wordt onderscheid gemaakt tussen primaire stereotypieën en secundaire stereotypieën. Met primaire stereotypieën worden kinderen met stereotypieën bedoeld die zich verder normaal ontwikkelen en waarbij geen sprake is van een onderliggende aandoening. Met secundaire stereotypieën wordt bedoeld dat kinderen stereotypieën hebben in het kader van een onderliggende aandoening.
Intense imagary movements
Intense imagry movements zijn een speciaal soort stereotypieën waarbij kinderen bewegingen maken die horen bij een film die zich in hun hoofd afspeelt.
Hoe vaak komen stereotypieën voor bij kinderen?
Stereotypieën komen heel vaak voor op kinderleeftijd. Stereotypieën beginnen vaak op de peuterleeftijd en kunnen de hele kinderleeftijd blijven bestaan. Eén op de vijf kinderen heeft stereotypieën gehad, de een meer dan de ander.
Wanneer naar peuters, kleuters en lagere schoolkinderen wordt gekeken, dan heeft op de 25 tot 30 kinderen stereotypieën. Stereotypieën zijn dus zeker niet zeldzaam en komen regelmatig voor.
Bij wie komen stereotypieën voor?
Stereotypieën komen vaak voor bij allerlei kinderen. Bij een groot deel van de kinderen bestaan er verder geen problemen, zij ontwikkelen zich normaal.
Stereotypieën worden vaker gezien bij kinderen met een vertraagde ontwikkeling of met een vorm van autisme. Ook komen de vaker voor bij kinderen die slechtziend/blind of slechthorend/doof zijn.
Stereotypieën zijn vaak al voor de leeftijd van 3 jaar aanwezig.
Zowel jongens als meisjes kunnen stereotypieën hebben.
Wat is de oorzaak van stereotypieën?
Niet bekend
De oorzaak van stereotypieën is niet bekend. Waarschijnlijk is er niet een oorzaak, maar is er sprake van een combinatie van verschillende oorzaken.
Bepaalde hersengebieden
Bepaalde gebieden in de hersenen lijken een belangrijke rol te spelen bij het maken van stereotypieën. Het gaat dan om de diepe kernen in de hersenen (de zogenaamde basale kernen) en de verbinding van deze kernen met de voorkant van de grote hersenen (de frontaal kwab) en de kleine hersenen (het cerebellum).
Boodschapperstoffen
Hersencellen geven elkaar signalen door via zogenaamde boodschapperstoffen (neurotransmitters). Er bestaan veel verschillende soorten neurotransmitters.
Kinderen met stereotypieen blijken een verhoogde hoeveelheid van de boodschapperstof dopamine te hebben en een te lage hoeveelheid van de boodschapperstoffen acetylcholine en GABA.
In de familie
Vaak zijn er meerdere familieleden die ook last hebben van stereotypieën. Blijkbaar kan een bepaalde aanleg in de familie aanwezig zijn. Mogelijk spelen erfelijke factoren een rol, maar het is tot nu toe niet bekend om welke erfelijke factoren het gaat.
Primaire en secundaire stereotypieën
Bij een groot deel van de kinderen wordt geen onderliggende aandoening gevonden. De stereotypieën bij deze kinderen worden primaire stereotypieën genoemd.
Bij een ander deel van de kinderen is er sprake van een onderliggende aandoening, deze kinderen hebben naast de stereotypieën ook nog andere symptomen. Deze stereotypieën worden secundaire stereotypieën genoemd.
Onderliggende aandoening
Stereotypieën komen vaker voor bij kinderen die een vorm van autisme en/of een ontwikkelingsachterstand hebben. Deze kinderen hebben ook andere symptomen en andere afwijkingen bij neurologisch onderzoek.
Veel frequente stereotypieën bij een jongen in combinatie met zelfverwondend gedrag kan wijzen op de stofwisselingsziekte Lesch-Nijhan syndroom. Ook kinderen met de ziekte neuroacanthose hebben vaak veel stereotypieën, naast andere bewegingsstoornissen. Bij meisjes worden stereotypieën in combinatie met een ontwikkelingsachterstand gezien bij meisjes met het Rett syndroom.
Stereotypieën komen ook vaker voor bij kinderen die blind of doof zijn.
Soms ontstaan stereotypieën nadat kinderen een hersenontsteking (encefalitis), een ongeval of een herseninfarct hebben gekregen.
Hoe zien stereotypieën eruit?
Variatie
Er bestaat een grote variatie in de manier waarop stereotypieën eruit zien.
Bewegingen
Stereotypieën zijn vaak rustige bewegingen die telkens volgens een vast patroon terug komen. Stereotypieën beginnen niet zo abrupt zoals tics. Op het eerst gezicht lijkt het net of het kind bijvoorbeeld bewust zijn neus afveegt. De beweging is echter niet bewust maar onbewust. Ook herhalen kinderen deze beweging steeds op dezelfde manier.
Stereotypieën die vaak voorkomen zijn: de handen tegen elkaar wrijven, draaien of wapperen met de handen en armen, wiebelende of drummende bewegingen van de vingers, nagels bijten, het dichtknijpen of juist opensperren van ogen en mond, met de handen onder de neus door wrijven, draaien aan de haren, het heen en weer bewegen met het lichaam, schoppende bewegingen met de benen, schudden van het hoofd, maar ook allerlei andere bewegingen kunnen voorkomen.
Sommige kinderen maken ook geluiden tijdens de bewegingen die ze maken.
Verschillende stereotypieën
De meeste kinderen hebben verschillende stereotypieën. Het ene moment laten ze de ene beweging zien op een ander moment een andere.
Frequentie
Bewegingen komen vaak in clusters voor die enkele minuten of soms uren duren.
Deze clusters komen vaak meerdere keren op een dag voor.
Uitlokkende factoren
Stereotypieën komen vaker voor in periodes waarin kinderen vermoeid zijn, opgewonden zijn of last hebben van spanning en stress. Dit kan ook leuke stress zijn, bijvoorbeeld omdat er een feestje gaat komen.
Kinderen hebben zelf geen last
De meeste kinderen hebben zelf geen last van hun stereotypieën. Sommige kinderen geven aan dat ze rustig worden door het uitvoeren van hun stereotypieën.
Het uitvoeren van een stereotypie geeft niet het gevoel van opluchting wat kinderen met tics hebben.
Afleiden
Wanneer kinderen worden afgeleid, stoppen de stereotypieën meestal. Dit geeft bij kinderen ook geen onrustige gevoelens in hun lichaam zoals bij kinderen die proberen hun tics te onderdrukken.
Slaap
Stereotypieën zijn tijdens het slapen niet aanwezig.
Tics
Een deel van de kinderen met stereotypieën heeft ook last van tics. Het onderscheid tussen tics en stereotypieën is niet altijd gemakkelijk te maken. Tics beginnen abrupt, duren korter, zijn minder complex, kinderen ervaren een onrustig gevoel in hun lichaam wat vermindert door de tics, onderdrukken van tics verergert dit onrustige gevoel.
Duur van de klachten
Kinderen moeten langer dan vier weken terugkerend dezelfde beweging maken om te kunnen spreken van een stereotypie.
Gedragsproblemen
Bij kinderen met stereotypieën worden vaker gedragsproblemen gezien, zoals aandacht- en concentratieproblemen in kader van ADHD, angstproblemen (bang om alleen te zijn, bang voor onbekende situaties en onbekenden, faalangst, etc), OCD (dwanggedachtes en dwanghandelingen) ofautistiforme kenmerken.
Leerproblemen
Bij kinderen die langere tijd stereotypieën laten zien, komen vaker leerproblemen voor, zoals bijvoorbeeld dyslexie of dyscalculie.
Slaapproblemen
Bij kinderen met stereotypieën komen slaapproblemen wat vaker voor. Soms is het lastig voor kinderen om ’s avonds in slaap te vallen, soms zijn kinderen een aantal keer per nacht wakker of worden ze ’s morgens vroeg wakker. Sommige kinderen hebben veel last van enge dromen.
Problemen met bewegen
Een deel van de kinderen die stereotypieën heeft is ook wat houteriger en onhandiger in de manier van bewegen.
Ontwikkeling
Een groot deel van de kinderen met stereotypieën ontwikkelt zich verder normaal.
Bij kinderen waar de stereotypieën een onderdeel zijn van een algehele ontwikkelingsachterstand of van autisme zal de ontwikkeling anders verlopen door deze ontwikkelingsachterstand of het autisme.
Hoe wordt de diagnose stereotypieën gesteld?
Verhaal en onderzoek
De diagnose stereotypieën wordt gesteld aan de hand van het verhaal van het kind en de ouders en de bevindingen bij onderzoek. Een video-opname van de bewegingen kan heel behulpzaam zijn om de juiste diagnose te stellen.
Het is niet altijd gemakkelijk om onderscheid te maken tussen tics, stereotypieën, complexe tics, maniertjes of dwanghandelingen.
Er bestaat geen ander onderzoek om de diagnose stereotypieën duidelijker te maken.
Wanneer er ander onderzoek nodig is, is dat om andere aandoeningen uit te sluiten.
Kinderen met een onderliggende aandoening hebben naast stereotypieën ook nog andere symptomen.
Bloedonderzoek
Heftige stereotypieën kunnen een uiting zijn van het Lesch-Nijhan syndroom, een aandoening die bij jongens voorkomt. Deze jongens hebben naast stereotypieën ook nog andere symptomen. Bij deze aandoening is het urinezuur in het bloed vaak verhoogd.
Bij de ziekte neuroacanthose kunnen in een dikke druppel bloed afwijkende rode bloedcellen worden gezien.
Beide ziektes zijn zeldzaam en hebben naast stereotypieën ook andere symptomen. Bij kinderen met alleen stereotypieën hoeft niet op deze ziektes getest te worden.
MRI van de hersenen
Wanneer bij kinderen met stereotypieën een MRI scan van de hersenen wordt gemaakt, dan worden hierop geen afwijkingen gezien. Het is niet nodig om bij kinderen met stereotypieën een MRI scan van de hersenen te maken. Dat zal alleen gedaan worden wanneer er naast de stereotypieën nog andere neurologische afwijkingen bij onderzoek gevonden worden.
EEG
Soms wordt er gedacht aan epilepsie-aanvallen en wordt er een hersenfilmpje (EEG) gemaakt. Tijdens stereotypieën worden er geen afwijkingen op het EEG gezien.
Het is voor de diagnose stereotypieën niet nodig om een EEG te maken.
Psychologisch onderzoek
Bij kinderen met stereotypieën komen vaker leerproblemen, problemen met de aandacht en concentratie of angst problemen voor. Indien hier aanwijzingen voor zijn, kan een psychologisch onderzoek helpen om in kaart te brengen welke problemen een kind heeft om zo tips te geven hoe het kind hier het beste in te ondersteunen.
Hoe worden stereotypieën behandeld?
Geen behandeling
Het is lang niet altijd nodig om stereotypieën te behandelen. Kinderen zelf hebben er geen last van. Het is vaak de omgeving die er meer moeite mee heeft dan het kind zelf.
Uitleg geven
Goede uitleg aan de omgeving dat de stereotypieën bij het kind horen en niet wijzen op een ernstige hersenziekte kan maken dat mensen in de omgeving minder op de stereotypieën van het kind gaan letten. Dit kan de stereotypieën al wat minder maken, stress kan namelijk stereotypieën verergeren.
Het is heel belangrijk om proberen te voorkomen dat kinderen met stereotypieën als anders of vreemd worden gezien. Dit ondermijnt het zelfvertrouwen van een kind. Juist kinderen met stereotypieën hebben vaker wat minder zelfvertrouwen en hebben het gevoel nodig ook goed te zijn om hun zelfvertrouwen verder te ontwikkelen.
Zoeken naar een minder opvallende stereotypie
Stereotypieën zijn vaak een manier om opgebouwde spanning in het lichaam te ontladen en te zorgen voor ontspanning van het lichaam. Wanneer kinderen hele opvallende stereotypieën hebben, dan kan soms geprobeerd worden om op een andere manier met deze spanning om te gaan en deze spanning op een andere manier te ontladen die minder opvallend is voor de omgeving. Dit wordt redirection-therapien genoemd. Bij kinderen die zich normaal ontwikkelen zal dit gemakkelijker zijn om te doen dan bij kinderen die een ontwikkelingsachterstand of autisme hebben.
Psychologische begeleiding
Kinderpsychologen kunnen kinderen helpen om een andere manier te vinden om met spanning om te gaan, wanneer kind en ouders het samen moeilijk vinden om hier een goede manier in te vinden. Een speciale techniek habit reversal techniek genoemd, kan helpen om kinderen minder stereotypieeen te laten maken, wanneer kinderen zelf last hebben van deze bewegingen. Ook kunnen kinderen leren de sterotypie te onderdrukken (respons interruption techniek).
Ook kan een psycholoog begeleiding geven voor bij komende problemen die vaker worden gezien bij kinderen met stereotypieën zoals angst, aandachts-en concentratieproblemen, weinig zelfvertrouwen, leerproblemen of slaapproblemen.
Medicatie
Meestal is geen behandeling met medicijnen nodig voor stereotypieën, vooral omdat kinderen zelf geen last hebben van hun stereotypieën. De meeste medicijnen hebben ook niet veel effect op de stereotypieën. Medicijnen die effect kunnen hebben zijn clonazepam (rivotril®), clonidine (dixarit®), carbamazepine (tegretol®), propranolol (Inderal®) of medicijnen die gebruikt worden voor de behandeling van depressies of psychoses. Per kind zal afgewogen moeten worden of de voordelen van de medicijnen opwegen tegen de bijwerkingen die deze medicijnen kunnen hebben. Wanneer uw kind het lastig vindt om medicijnen in te nemen, vindt u hier tips voor innemen medicijnen.
Begeleiding
Een maatschappelijk werkende of psycholoog kan ouders begeleiden hoe zij het beste kunnen omgaan met de stereotypieën van hun kind. Vaak vinden ouders de stereotypieën vervelend en hebben kinderen er zelf geen last van. Ouders maken zich vaak zorgen of anderen hun kind door de stereotypieën niet anders zullen gaan benaderen of behandelen. Het kan helpen om over deze zorgen te praten en te kijken wat in de situatie van het kind het beste is om te doen.
Contact met andere ouders
Door middel van het plaatsen van een oproepje op het forum van deze site kunt u in contact komen met andere ouders/verzorgers die een kind hebben met stereotypieën.
Wat betekent het hebben van stereotypieën voor de toekomst?
Aanwezig blijven
Stereotypieën kunnen best een aantal jaren aanwezig blijven en af en toe meer en dan weer in mindere mate aanwezig zijn. Vaak worden ze met het ouder worden minder opvallend.
Verdwijnen
Bij een groot deel van de kinderen zonder onderliggende aandoeningen verdwijnen de stereotypieën uiteindelijk.
Bij kinderen met een onderliggende aandoening blijven de stereotypieën vaak lang aanwezig tot op volwassen leeftijd.
Ontwikkeling
Kinderen met primaire stereotypieën ontwikkelen zich vrij normaal. Wel komen problemen met aandacht- en concentratie, angst, leren, slapen of bewegen vaker voor bij kinderen met primaire stereotypieën. Door hier aandacht voor te hebben en kinderen hier zo nodig extra in te ondersteunen, leren kinderen hier in hun verdere leven mee om gaan en kunnen ze een normaal leven lijden.
Bij kinderen met secundaire stereotypieën bepaalde de onderliggende aandoening de ontwikkelingsmogelijkheden.
Levensverwachting
Kinderen met primaire stereotypieën hebben een normale levensverwachting. Bij kinderen met secundaire stereotypieën hangt de levensverwachting samen met de onderliggende aandoening.
Kinderen krijgen
Volwassenen die stereotypieën hebben (gehad) kunnen normaal kinderen krijgen. Deze kinderen hebben een licht verhoogde kans om zelf ook stereotypieën te krijgen.
Hebben broertjes en zusjes een vergrote kans om ook stereotypieën te krijgen?
De oorzaak van het ontstaan van stereotypieën is niet precies bekend. Er lijkt binnen bepaalde families wel een soort aanleg voor het ontstaan van stereotypieën voor te komen. Broertjes en zusjes hebben dus een licht verhoogde kans om zelf ook last te hebben van stereotypieën.
Wilt u dit document printen dan kunt u hier een pdf-versie downloaden.
Wilt u ook uw verhaal kwijt, dat kan: verhalen kunnen gemaild worden via info@kinderneurologie.eu en zullen daarna zo spoedig mogelijk op de site worden geplaatst. Voor meer informatie zie hier.
Heeft u foto's die bepaalde kenmerken van deze aandoening duidelijk maken en die hier op de website mogen worden geplaatst, dan vernemen wij dit graag.
Referenties
- Abnormal repetitive behaviours: shared phenomenology and pathophysiology. Muehlmann AM, Lewis MH. J Intellect Disabil Res. 2012;56:427-40
- Motor stereotypies. Singer HS. Semin Pediatr Neurol. 2009;16:77-81.
- Stereotypy II: a review of neurobiological interpretations and suggestions for an integration with behavioral methods. Rapp JT, Vollmer TR. Res Dev Disabil. 2005;26:548-64.
- Primary complex motor stereotypies in older children and adolescents: clinical features and longitudinal follow-up. Oakley C, Mahone EM, Morris-Berry C, Kline T, Singer HS. Pediatr Neurol. 2015;52:398-403.
- Stereotypic Movement Disorders. Katherine M. Semin Pediatr Neurol. 2018;25:19-24.
- Tics and stereotypies: A comparative clinical review. Martino D, Hedderly T. Parkinsonism Relat Disord. 2019;59:117-124
- Motor stereotypies in autism spectrum disorder: Clinical randomized study and classification proposal. Melo C, Ribeiro TP, Prior C, Gesta C, Martins V, Oliveira G, Temudo T. Autism. 2022
- The Role of the Cerebellum in Repetitive Behavior Across Species: Childhood Stereotypies and Deer Mice. Dean SL, Tochen L, Augustine F, Ali SF, Crocetti D, Rajendran S, Blue ME, Mahone EM, Mostofsky SH, Singer HS. Cerebellum. 2022;21:440-451
- Repeated Motor Training on Attention Reaching Skills and Stereotypies in Rett Syndrome. Fabio RA, Giannatiempo S, Caprì T, Semino M. Mov Disord Clin Pract. 2022;9:637-646
Laatst bijgewerkt: 25 januari 2023 voorheen: 14 oktober 2020, 22 juli 2018 en 16 augustus 2012
Auteur: JH Schieving