Het lichaam bevat twee soorten spierweefsel: glad spierweefsel en dwars gestreept spierweefsel.
Onder de microscoop is mooi te zien waarom wordt gesproken over dwarsgestreept spierweefsel. De dwarse streping is goed te zien en deze ontbreekt bij glad spierweefsel.
Een ander verschil tussen dwarsgestreept spierweefsel en glad spierweefsel is, dat dwarsgestreept spierweefsel meerdere kernen bevat die aan de rand van de vezel liggen. Glad spierweefsel bevat een kern en deze ligt in het midden van de spiervezel.
Er bestaat nog een speciaal soort dwarsgestreept spierweefsel en dat is hartspierweefsel. Dit is dwarsgestreept, maar heeft een kern die in het midden van de spiervezel ligt. Ook liggen er bindweefselschotten tussen de verschillende spiervezels. Hierin verschilt het hartspierweefsel dus van al het andere dwarsgestreepte spierweefsel.
Een ander verschil tussen de verschillende spiervezels zit in het type zenuwen die de spiervezels aansturen. Voor dwarsgestreept spierweefsel zijn dat de perifere zenuwen, voor hartspierweefsel en glad spierweefsel zijn dat de vezels van het autonome zenuwstelsel.
Er bestaan verschillende types dwars gestreept spierweefsel, zogenaamde snelle (fast twitch) spiervezels en langzame (slow twitch) spiervezels. Ook is er een intermediare groep die een mengvorm is van de snelle en langzamer spiervezels.
De rode spiervezels zijn rood omdat ze veel capillaire bevatten voor de aanvoer van zuurstof en glucose. Deze spiervezels doen namelijk aan aerobe verbranding. Deze spiervezels bevatten veel myoglobine (zuurstofbinden molecuul in spieren)
De witte spiervezels zijn wit omdat ze weinig capillaire bevatten, zij doen voornamelijk aan anaerobe verbranding. Zij bevatten weinig myoglobine.
Een spier is opgebouwd in type I en type II vezels door elkaar heen, in een soort schaakbord vorm. Met een speciale kleuring is dit goed zichtbaar te maken onder de microscoop.
Een spier bestaat bijvoorbeeld uit 100 spiervezels. De gemiddelde spiervezel is 5 a 7 cm.
Een spiervezel bestaat uit 2000 myofibrillen.
Een myofibril bestaat uit meerdere sarcomeren achter elkaar, zo'n 100 tot 400.
Een sarcomeer is de kleinste contractiele eenheid van de spier, een sarcomeer is ongeveer 2,2 micrometer groot.
De dwarsgestreepte spiervezels heten zo omdat ze een wanneer ze onder de microscoop bekeken worden een dwarse streping hebben.
Deze streping ontstaat door de opbouw van verschillende eiwitten in een spiervezel. De belangrijkste twee eiwitten zijn actine en myosine.
Een spiervezel bestaat voor 80% uit deze twee eiwitten.
Door de organisatie van de eiwitten ontstaat een bepaald patroon in de spieren. De verschillende onderdelen hebben namen gekregen: z-lijn, M-lijn, I-band en A-band.
De twee belangrijkste spiereiwitten die er voor zorgen dat de spieren kracht kunnen leveren zijn actine en myosine.
Actine en myosine kunnen verbinding met elkaar maken. Op het myosine eiwit zitten kopjes en aan het actine zitten troponine uitstulpsels die samen een verbinding met elkaar kunnen maken.
Deze verbinding komt tot stand wanneer er calcium vrij komt in de myofibril. Dit calcium komt vrij wanneer de acetylcholine receptoren in de motore eindplaat op de spier geactiveerd worden door acetylcholine uit de zenuw.
Door het calcium maken actine en myosine contact met elkaar en bewegen beide naar elkaar toe. De beweging die myosine maakt is te vergelijken met de beweging van roeiers in een roeiboot. De spiervezel wordt nu korter, hierdoor komt een gewricht in beweging.
Voor het binden van actine en myosine wordt een ATP molecuul verbruikt en wordt ATP omgezet in in ADP en P. De energie die vrij komt maakt dat myosine (de roeier) actine ( de boot) naar binnen toe trekt, waardoor de spiervezel gaat verkorten.
Uiteindelijke verdwijnt het calcium weer en raakt de verbinding tussen actine en myosine verbroken en komt de spier weer op lengte.
Het calcium wat nodig is voor het samentrekken van de spier komt vrij uit het sarcoplasmatisch reticulum in de spier.
Wanneer acetylcholine de motore eindplaat in de spier activieert ontstaat er een actiepotentiaal. Deze actiepotentiaal komt de myofibril binnen op de plaats van de zogenaamde T-tubuli. Activering van de T-tubuli zorgt voor het vrijgeven van calcium waardoor de spiercontractie tot stand kan komen.
Naast actine en myosine zitten er in de spier nog andere eiwitten die zorgen voor stevigheid van de sarcomeerstructuur. Het gaat om eiwitten zoals titine die myosine bindt aan de Z-lijn, nebuline die het actine verstevigt, desmine wat de Z-lijn met het sarcolemma verbindt en ook verschillende Z-lijnen van verschillende sarcomeren aan elkaar bindt en alfa-actine wat de Z-lijn verstevigd.
Ook bindweefsel geeft steun aan de spier:
- Om elke spiervezel zit een bindweefselmembraan het endomysium.
- Een groep spiervezels wordt een spierfascicle genoemd en wordt omgeven door het perimysium.
- De hele spier wordt omgeven door het epimysium.
Aan het uiteinde van de spier gaat het spierweefsel over in bindweefsel van de pees.