In de cellen zit het erfelijk materiaal, het DNA, opgeslagen in de kern van de cel. Dit wordt kern DNA genoemd.
Een klein deel van het DNA bevindt zich in de mitochondrieen. Dit wordt mitochondrieel DNA genoemd.

 

Het DNA in de kern van de cellen is opgerold in de vorm van chromosomen. De chromosomen hebben allemaal een nummer gekregen van 1 t/m 22. Chromosoom 1 is het grootste chromosoom, chromosoom 22 het kleinste chromosoom. Van elk chromosoom zitten er in de cel 2 stuks.
Het 23e paar chromosomen zijn de geslachtschromosomen.

 

Een jongen heeft van de geslachtschromosomen een X en en Y chromosoom. Een meisje heeft twee X-chromosomen. Zodra er een Y-chromosoom aanwezig is, is het kind genetisch een jongen.

 

Een chromosoom bestaat uit een korte arm (p-genoemd) en een lange arm (q genoemd) die verbonden zijn in het midden door een centromeer.
Het uiteinde van het chromosoom wordt telomeer genoemd.

 

Een chromosoom bestaat uit heel stevig opgerold DNA.

 

Het DNA bevat de erfelijke code waarin staat hoe het lichaam opgebouwd wordt en hoe het lichaam functioneert.
Het DNA bestaat uit 4 letters: namelijk Adenosine (A), Guanine (G), Cytosin (C) en Thiamine (T).

Het DNA is dubbelstrengs, er zitten altijd twee strengen tegen over elkaar. Een A zit altijd tegen over een T en een G zit altijd tegenover een C.