Home Neurologische woordenlijst

Hieronder vindt u een woordenlijst met verklaring van veel gebruikte woorden in de (kinder) neurologische praktijk.Omdat het steeds vaker mogelijk is dat patiënten toegang krijgen tot hun eigen dossier of kopieën van verstuurde brieven van een (kinder) neuroloog krijgen, kwam de vraag of het mogelijk was om een neurologische woordenlijst te maken.
Dit is het resultaat ervan. Hoewel ik mijn best heb gedaan om de lijst zo volledig mogelijk te maken, ben ik me er van bewust dat er zeker nog woorden zullen missen.
Zoekt u de betekenis van een medisch woord die niet in deze lijst voorkomt, laat het dan weten, dan zullen we zorgen dat het woord zo snel mogelijk aan de lijst toegevoegd wordt. Samen kunnen we er zo voor zorgen dat de lijst zo compleet mogelijk wordt. Mailen kan naar info@kinderneurologie.eu

A
(terug)
Aangezichtspijn = pijn in het gezicht
Aanvullend onderzoek = onderzoek wat nodig is om een diagnose te stellen
Abasie = niet kunnen lopen
Abces = ophoping van pus in een afgesloten ruimte
Abdomen = buik
Abducens = de zenuw die er voor zorgt dat het oog zijwaarts van de neus weg kan bewegen
Abductie = van elkaar weg bewegen, naar buiten bewegen
Absence = type epilepsie aanval waarbij er epileptische activiteit is in de hele hersenen en de patiënt stopt waar hij/zij mee bezig is en kortdurend staart en soms wat wriemelende bewegingen maakt.
Abulie= gebrek aan wilskracht
Acalculie=niet in staat zijn om te rekenen
Acathesie = bewegingsonrust als gevolg van bepaalde medicijnen
Accessorius = zenuw die twee nekspieren aantuurt
Achillespeesreflex= reactie van de voet door voet te strekken (alsof iemand op de tenen gaat staan) wanneer er een tikje wordt gegeven op de achillespees
Acidose= het bloed is zuurder dan normaal
Acrocefalie= punthoofd
Acromegalie= het te groot worden van allerlei lichaamsdelen door een overmaat aan groeihormoon
Acoustical blink reflex= het dichtknijpen van de ogen na het horen van een hard geluid wat aanwezig bij baby’s vanaf de leeftijd van 28 weken zwangerschapsduur
Acousticus= de gehoorszenuw
Acousticusneurinoom= tumor van de gehoorszenuw
Adductie= naar elkaar toe bewegen, naar binnen bewegen
Adipositas = overgewicht
Adolescent= puber
Afasie= probleem met spreken en begrijpen van taal
Affectie= emotie
Agenesie = niet aangelegd zijn
Agnosie= niet kunnen herkennen van iets wat je ziet, hoort of voelt
Agrafie= niet kunnen schrijven
Agyrie = een aanlegstoornis van de hersenen met een gladde hersenschors zonder in- en uitstulpingen
AIOS= arts in opleiding tot specialist
Akinesie= niet goed kunnen beginnen met bewegen
Albinisme = ontbreken van pigment (kleurstof) in huid, haar en ogen
Alexie= niet kunnen lezen
Alfaritme = ritme op het EEG wat normaal aanwezig is wanneer de ogen dicht gedaan worden terwijl de persoon wakker is.
Alkalose= het bloed is minder zuur dan normaal
Alternerend = afwisselend rechts en links
Amaurosis fugax = tijdelijke blindheid aan een oog
Amblyopie = lui oog
Ambulant= in staat zijn om zelfstandig te bewegen
Amelanotisch = het ontbreken van bruin pigment (= kleurstof)
Amenorroe = niet ongesteld zijn
Amfetaminen= bepaald type drugs
Amnesie = geheugenstoornis zonder andere stoornissen van het denken
Amyotrofie = afname van het volume van de spieren
Anaesthesie = gevoelloosheid van de huid
Analgetica = pijnstillers
Anamnese = vraaggesprek tussen een patient en een dokter waarbij de dokter alles probeert te weten te komen over de klacht van de patient
Anemie = bloedarmoede
Anencefalie = geboren worden zonder hersenen
Anesthesie= gevoelloosheid van de huid, de term wordt ook gebruikt voor narcose
Aneurysma = uitstulping op een slagader
Angiitis = ontsteking van een bloedvat
Angiografie = onderzoek waarbij een catheter wordt ingebracht in een bloedvat (vaak in de lies) waardoor op een bepaalde plaats contrastvloeistof wordt ingebracht in de bloedvaten, waarna er foto's van deze bloedvaten gemaakt kunnen worden.
Angioom = afwijkend gevormd bloedvat
Anhedonie = geen plezier of geluk meer kunnen voelen
Anhidrose = niet kunnen zweten
ANIOS = arts niet in opleiding tot specialist
Aniridie = het helemaal of gedeeltelijk ontbreken van de iris, het gekleurde deel van het oog
Anisocorie = de pupillen zijn niet gelijk qua grootte
Anosmie = niet kunnen ruiken
Anosognosie = zelf niet herkennen dat je een ziekte hebt
Anoxie = zuurstoftekort
Antalgische houding = houding om de pijn te verminderen
Anteflexie = vooroverbuigen
Antenataal = voor de geboorte
Anterieur = aan de voorkant
Anterograde amnesie = niet in staat zijn te herinneren wat er vlak voor een ongeval gebeurd is
Antibiotica = medicijnen gericht tegen een bacterie
Anticipatie = de klachten zijn in een volgende generatie ernstiger
Anticonvulsiva = medicijnen die als doel hebben om zo veel mogelijk epileptische aanvallen te voorkomen
Anti-depressiva = medicijnen die gebruikt worden voor de behandeling van een depressie maar ook voor de behandeling van neuropatische pijn
Anti-emetica = medicijnen die als doel hebben om braken te voorkomen
Anti-epileptica = medicijnen die als doel hebben om zo veel mogelijk epileptische aanvallen te voorkomen
Antihistaminica = medicijnen die een allergische reactie onderdrukken
Anusreflex = wanneer met een houten stokje de huid naast de kringspier wordt aangeraakt dan zal dit zorgen voor aanspannen van de kringspier. Deze reflex wordt gebruikt wanneer gedacht wordt aan een aandoening van het onderste stukje van het ruggenmerg (conus-cauda syndroom)
Aorta = grote lichaamsslagader
Apathie = geen iniatief hebben, zelf geen actie nemen
APGAR-score = cijfer die een baby krijgt een, vijf en tien minuten na de geboorte die aangeeft in welke conditie de baby is
Aplasie = niet aangelegd zijn
Apneu = tijdelijk stoppen met ademenen
Apraxie = niet in staat zijn bepaalde handelingen (bijvoorbeeld haren kammen of koffie zetten) goed uit te voeren
Aprosodie = het ontbreken van melodie en intonatie in de spraak. De spraak is heel monotoon.
Aquaduct van Sylvius = verbinding tussen de derde en de vierde hersenholte
Arachnoidea = zachte hersenvlies wat heel dicht tegen de hersenen aanligt
Arachnodactylie = een vlies tussen de vingers hebben
Areflexie = het afwezig zijn van de reflexen
Arterie = slagader
Arteriitis = ontsteking van een slagader
Arterioveneuze malformatie = abnormale vaatverbinding tussen een slagader en een ader
Arterosclerose = aanslag van kalk en vet aan de binnenkant van bloedvaten
Arthrogryposis = het aan elkaar vastgegroeid zijn van gewrichten doordat bewegen moeilijk is
Articulatie = uitspraak
Asfyxie = zuurstofgebrek rondom de geboorte
Astasie = niet kunnen staan
Astereognosie = niet kunnen herkennen van een voorwerp wat je voelt, maar niet kunt zien
Asterixis= beweging die ontstaat doordat de spieren even hun spierspanning verliezen en dit dan weer herstellen
Asymmetrie = niet aan twee kanten gelijk van vorm
Asymmetrische tonisch nekreflex (ATNR)= automatische reactie bij een baby waarbij de arm en het been worden gestrekt aan de kant waar het hoofdje naar toe gedraaid is
Asystolie = geen hartslag hebben
Astrocytoom = bepaald type tumor die ontstaat uit een speciaal type hulpcellen in de hersenen of het ruggenmerg de zogenaamde astrogliacellen
Atactisch = een evenwichtsprobleem hebben
Ataxie = evenwichtsprobleem
Athetose = bewegingsstoornis waarbij een arm of een been onbedoeld grote draaiende bewegingen maakt
Atlanto-axiale dislocatie = verschuiving van de 1e en de 2e nekwervel ten opzichte van elkaar
Atoon = verlies van alle spierspaning
Atrofie = afname van volume van een bepaald orgaan bijvoorbeeld van een spier of van de hersenen
Audiometrie = meten van het gehoor
Aura = iets voelen, zien, ruiken of horen als voorbode van bijvoorbeeld een epilepsie aanval of een migraine aanval
Ausculteren = beluisteren (bijvoorbeeld van het hart of de longen)
Auto-imuunziekte = ziekte waarbij het afweersysteem van het lichaam onderdelen van het eigen lichaam aanvalt en opruimt alsof dit een bacterie of virus is
Automutilatie = zichzelf verwonden
Autonome dysregulatie = het autonome zenuwstelsel werkt niet goed
Autonoom zenuwstelsel = de zenuwen die allerlei automatische functies van het lichaam regelen zoals de hartslag, de bloeddruk, het zweten, de darmfunctie.
Autosomaal dominant = een erfelijke aandoening waarbij een foutje op een van de twee chromosomen al voldoende is om een ziekte te krijgen
Autsomaal recessief = een erfelijke aandoening waarbij twee foutjes op dezelfde plek op twee dezelfde chromosomen nodig zijn om de ziekte te krijgen.
Axiaal = vanuit de basis, vaak wordt bedoeld vanuit de romp
Axillair = van de oksel
Axon = de uitloper van een zenuwcel
Axonale degeneratie = de zenuw gaat kapot en sterft af
Axonopraxie = de zenuw functioneert tijdelijk niet goed door een letsel, maar de zenuw is intact waardoor de zenuw in staat is zichzelf te herstellen
Axonotmesis = de zenuw is beschadigd door een ongeval en zal afsterven, doordat het omhulsel van de zenuw wel intact is, zal er langzaam een nieuwe zenuw in dit omhulsel groeien


B
(terug)
Babinski = manier van reageren van de voet wanneer onder de voetzool gestreken wordt (voetzoolreflex) de grote teen gaat omhoog en de kleine teentjes gaan uit elkaar. Dit wijst op een beschadiging van de pyramidebaan in de hersenen of in het ruggenmerg.
Ballisme = bewegingsstoornis waarbij een arm of been onbedoeld grote zwaaiende bewegingen maakt
Balkagenesie = de verbinding tussen de linker en de rechter hersenhelft ontbreekt
Barre = proef met uitgestrekte armen, bij een probleem van de zogenaamde pyramidebaan in de hersenen zakt de arm aan een kant uit.
Basale cisterne= liquorruimte rondom de herstam
Basale kernen = kernen diep in de hersenen die een belangrijke rol spelen bij bewegen en bij gedrag
Basillaris = belangrijk bloedvat wat de hersenstam, de kleine hersenen en de occiptaalkwab van de grote hersenen van bloed voor ziet
Battle sign = blauwe plek achter het oor als teken van een breuk in de schedel
Benigne = goedaardig
Bewegingsarmoede = spontaan weinig bewegingen maken
Bewegingsstoornis = afwijkende manier van bewegen
Bewustzijn = de manier waarop iemand kan reageren op wat er gebeurt bij iemand zelf of in de omgeving
Bicepsreflex = buigen van arm in de elleboog wanneer een tik op de bicepspees in de elleboog wordt gegeven
Billenschuivers= kinderen die zich op hun billen schuivend door de kamer verplaatsen
Biometrie = maatgegevens, zoals lengte, gewicht, schedelomtrek
Biopsie = weghalen van een klein stukje weefsel om onder de microscoop te onderzoeken wat dit voor weefsel is
Benigne = goedaardig
Blefarospasme = aandoening waarbij de ogen erg knipperen en/of moeilijk open gehouden kunnen worden omdat de ogen zich automatisch dichtknijpen
Blikparese = niet met twee ogen naar een bepaalde kant op kunnen kijken
Bloed-hersenbarriere = afscheiding tussen het bloed en de hersenen zodat alles wat in het bloed zit niet zomaar in de hersenen terecht komt
Bloodpatch = het inspuiten van een beetje van eigen bloed in de ruimte net buiten de hersenvliezen om zo een niet dichtgaand gaatje in de hersenvliezen (bijvoorbeeld na een ruggenprik) die klachten veroorzaakt te verhelpen.
Billenschuiven = manier van voortbewegen van een jong kind door op de billen vooruit te huppen
Bitemporale hemianopsie = iemand kan met beide ogen alleen de helft van het gezichtsveld aan de kant van de neus zien en niet de gezichtshelft aan de kant van het oor.
Boorgat = de opening die de neurochirurg maakt in de schedel om bij de hersenen te kunnen komen.
Bomberen = bol en gespannen aanvoelen van de fontanel
Botmetastasen = uitzaaiingen van kanker in het bot
Bottom shuffling = op de billenschuiven (een beweging die kinderen kunnen maken in plaats van kruipen)
Botuline toxine injectie = een prik met het medicijn botuline toxine waardoor een spier tijdelijk verlamd raakt om zo minder last te hebben van bijvoorbeeld spasticiteit of dystonie
Brachiale plexus = vlechtwerk van zenuwen in de schouder
Brachioradiaal reflex = buigen van de arm in de elleboog wanneer een tik wordt gegeven op het bot van de arm vlak voor de duim
Brachycefalie = afwijkende vorm van het hoofd waarbij het hoofd kort en breed is
Bradyfrenie = traag denken
Bradykinesie = traag bewegen
Breath holding spell = aandoening bij jonge kinderen waarbij zij tijdelijk stoppen met ademhalen, hierdoor blauw worden en even weg kunnen raken
Brilhematoom = blauwe plekken rondom beide ogen vaak als gevolg van een breuk in de schedel door een ongeval
Broca = gebied in de hersenen die een belangrijke rol speelt bij taal en het kunnen maken van woorden en zinnen
Brown-Sequard syndroom = halfzijdige beschadiging van het ruggenmerg
Brudzinski I = test die afwijkend is bij hersenvliesontsteking, de benen kunnen niet gestrekt blijven en worden gebogen wanneer de kin naar de borst toe wordt bewogen
Brudzinski II = test die afwijkend is bij hersenvliesontsteking, buigen van een been, zorgt er automatisch voor dat het andere been ook gebogen wordt
Brughoektumor = een tumor in het gebied van de overgang van de kleine hersenen naar de grote hersenen in de buurt van de gehoorszenuw
Bruit de pot fele = wanneer op de schedel geklopt wordt, klinkt dit als een gebarsten pot. Dit wijst op verhoogde druk in het hoofd waardoor de schedelnaden die aan elkaar gegroeid waren weer open barsten als gevolg van deze hoge druk
Bucco = van de wang
Buikhuidreflex = samentrekken van de buikspieren wanneer de buikhuid wordt aangeraakt
Bulbair = dit heeft betrekking op de spieren van de mond en de keel
Burst supressie patroon = beeld op het EEG waarbij ineens een heleboel activiteit aanwezig is, gevolgd door een periode waarin er nauwelijks activiteit in de hersenen aanwezig is


C
(terug)
Cachexie = erg afgevallen zijn
Cafe-au-lait vlek = lichtbruine vlek op de huid
Caclificatie = verkalking
Calcinosis = verkalking
Capillair = haarvaatje (heel klein bloedvaatje)
Calorisch = met betrekking tot de temperatuur van iets
Cardiaal = van het hart
Cardiomyopathie = een ziekte van de hartspier
Carotis = belangrijk bloedvat in de hals wat zorgt dat de grote hersenen en het gezicht worden voorzien van bloed
Carpaal tunnel syndroom = beknelling van een zenuw ( de medianus) in beperkte ruimte in de pols waar allerlei pezen, zenuwen en bloedvaten door heen moeten
Carrier = drager (van bijvoorbeeld een foutje in het erfelijk materiaal )
Cataract = vertroebeling van de ooglens
Caudasyndroom = aandoening van de onderste zenuwen in het ruggenmerg die een belangrijke rol spelen bij het regelen van het plassen en de ontlasting en het bewegen en gevoel van de benen
Caudaal = aan de onderkant
Caverneuze malformatie = afwijkende aanleg van haarvaten
Cefalo-caudaal = van het hoofd in de richting van de billen of de voeten
Centraal = een probleem van de hersenen of het ruggenmerg (in tegenstelling tot perifeer)
Centraal zenuwstelsel = hersenen en het ruggenmerg
Cerebellair = van de kleine hersenen
Cerebellum = kleine hersenen
Cerebellitis = ontsteking van de kleine hersenen
Cerebritis = ontsteking van de hersenen
Cerebrale parese = klachten die een kind heeft als gevolg van een hersenbeschadiging die ontstaan is voor de leeftijd van een jaar
Cerebrale visusstoornis = een probleem met zien waarvan de oorzaak in de hersenen ligt niet in de ogen zelf
Cerebro vasculair indicent = een herseninfarct of een hersenbloeding, ook wel beroerte genoemd
Cerebrum = de hersenen
Cervicaal = van de nek
Cervicogeen = vanuit de nek
Chagrijnplekken = verdikte huid laag op de rug of op de billen zoals gezien wordt bij de ziekte tubereuze sclerose
Chemotherapie = medicijnen die bedoeld zijn om kanker te genezen of terug te dringen
Cheyne-stokes ademhaling = ademhalingsstoornis waarbij afwisselend heel oppervlakkig en dan weer heel diep wordt geademd.
Chiari malformatie = aandoening waarbij een onderdeel van de kleine hersenen ( de tonsillen) niet meer binnen de schedel liggen, maar te verder naar beneden zakken in de richting van de wervelkolom
Chiasma = kruispunt van de oogzenuwen
Chorea = bewegingsstoornis waarbij voornamelijk de handen, de voeten en het gezicht kleine sierlijke dansende bewegingen maken
Chromosomen = onderdelen van elke cel waarin het erfelijk materiaal is opgeslagen
Chronisch = iets wat langdurig aanwezig is
Circulatie = het rondstromen van het bloed
Circumductie = een zwaaiende beweging met het been als gevolg van spasticiteit in het been
Cisterna = met liquor gevulde verwijding van de subarachnoidale ruimte
Classificatie = indeling in verschillende groepen
Clavicula = sleutelbeen
Clinodactylie = een kromme stand van een vinger
Clip = klemmetje wat op een bloedvat kan worden gezet
Clonisch = meerdere schokken achter elkaar in het geval van een epileptische aanval
Clonus = een reflex die zich een aantal keer herhaald nadat deze een keer geslagen is
Clumpsiness= een onhandige manier van bewegen, tegenwoordig ook wel DCD genoemd
CMV-infectie = infectie met een bepaald virus, het cytomegalovirus
Coagulopathie = een probleem met de bloedstolling
Co-assistent = student Geneeskunde die na een aantal jaren van studie uit boeken en colleges nu in de praktijk leert om dokter te worden
Cochlea = binnenoor
Cognitie = functies van de hersenschors zoals denken, praten, voelen, onthouden
Cognitieve functiestoornis = probleem met denken, praten, voelen, onthouden
Coiling = het opvullen van een vaatafwijking met behulp van dun metaaldraad wat in elkaar klinkt
Coloboom = het ontbreken van een stukje van het oog (vaak van het netvlies of van regenboogvlies van het oog)
Coma = bewusteloosheid
Communicerende hydrocefalus = te veel vocht in de hersenholtes zonder dat er sprake is van een verstopping van dit vochtsysteem
Complex partiele aanval = een epilepsie aanval waarbij iemand niet meer goed mee krijgt wat er in de omgeving gebeurd maar ook niet helemaal buiten bewustzijn is
Complicatie = onbedoeld gevolg van een behandeling
Compressie = samendrukken
Compulsie = dwanghandeling
Congenitaal = aangeboren, vanaf de geboorte aanwezig
Conjugeren = gezamenlijk bewegen
Consanguiniteit = bloedverwantschap tussen de ouders (bijvoorbeeld neef en nicht zijn)
Contactstoornis = het moeilijk vinden om contact te maken met andere mensen
Contractuur = het vastgroeien van een gewricht in een bepaalde stand doordat het gewricht niet goed bewogen kan worden
Contusio = kneuzing
Convergentie = ogen naar elkaar toe bewegen (naar neus toe dus)
Conversie = lichamelijk symptomen als gevolg van te veel stress of spanning in het lichaam
Conus = onderste stukje van het ruggenmerg
Contralateraal = aan de andere kant
Convulsies = epilepsie aanvallen
Coördinatie = het op elkaar afstemmen van bewegingen
Cor = hart
Cor S1S2 = over het hart twee normale harttonen
Cor S1S2S3 = er is een extra harttoon te horen over het hart
Cornea = hoornvlies aan de voorkant van het oog
Corneareflex = automatisch dichtknijpen van het oog wanneer het hoornvlies wordt aangeraakt met bijvoorbeeld een watje
Corneamandibulaire reflex = een afwijkende reflex die ontstaat bij beschadiging van de hersenen, bij aanraken van het netvlies met een watje beweegt de onderkaak zijwaarts in de richting van het oog wat niet aangeraakt is met een watje
Corpus callosum = verbinding tussen de rechter en de linker hersenhelft
Cortex = hersenschors
Corticaal = van de hersenschors
Craniaal = van de schedel of aan de bovenkant van het lichaam
Craniofaciaal = de schedel en het gezicht
Craniopharyngeoom = bepaald type hersentumor
Craniosynosthose = het te vroeg aan elkaar groeien van de schedelnaden bij een jong kind waardoor de schedel niet meer normaal kan verder groeien
Craniotomie = ingreep van de neurochirurg waarbij de schedel wordt open gemaakt om een operatie in de hersenen te kunnen uitvoeren
Cremasterreflex = het aanraken van de huid aan de binnenkant van het bovenbeen zorgt voor aanspannen van de spier die cremaster wordt genoemd en die er voor zorgt dat de balletjes omhoog bewegen. Deze reflex wordt gebruikt wanneer gedacht wordt aan een ziekte van het onderste stukje van het ruggenmerg (conus-cauda syndroom)
Cryptorchisme = de balletjes zijn niet ingedaald maar zitten nog in de buikholte
CT-scan = bepaald type scan wat van het lichaam gemaakt kan worden, waarbij gebruik gemaakt wordt van röntgenstraling
Cyclisch = terugkerend volgens een bepaald ritme

D
(terug)
Decerebratie = een ernstige beschadiging van de hersenen waarbij de grote hersenen niet meer functioneren
Decorticatie = een ernstige beschadiging van de buitenkant van de hersenen de hersenschors genoemd
Decrementie = de spier reageert steeds minder goed op aanhoudende prikkeling van een zenuw tijdens een onderzoek wat EMG wordt genoemd.
Deficiëntie = tekort hebben aan iets
Defecaetie = ontlasting
Deformatie = verandering van vorm
Degeneratief = geleidelijk aan steeds slechter gaan functioneren van een deel van het lichaam
Dehydratie = uitdroging, een tekort aan vocht hebben
Deja-vu = dit al een keer eerder gezien hebben
Deletie = er mist een stukje erfelijk materiaal
Delier = verwardheidstoestand
Dementie = achteruitgaan van allerlei functies van de hersenen zoals het geheugen, het gebruik van taal en verandering van gedrag
Demyeliniserend= het geleidingslaagje rondom de zenuwen gaat kapot
Dendriet = kleine uitlopers van een zenuwcel
Denervatie = een spier ontvangt geen signalen meer vanuit een aansturende zenuw
Depigmentatie = het pigment (de kleur) verdwijnt
Depressie = stemmingsstoornis waarbij iemand somber is of onderdrukking van iets wat normaal aanwezig is
Derealisatie = het gevoel dat wat er om iemand heen gebeurd niet de werkelijkheid is, maar bijvoorbeeld een droom lijkt te zijn, terwijl dit niet zo is
Dermaal = van de huid
Dermale sinus= een kleine opening onder in de rug die in verbinding staat met het wervelkanaal waarin zenuwen en het ruggenmerg lopen
Dermatomyositis = ontsteking van de huid en de spieren
Dermatoom = huid gebied waarvan de huidzenuwen allemaal samen komen in een zenuwwortel
Desorientatie = niet weten waar je bent, welke dag het is, hoe laat het is en eventueel ook wie je bent
Diabetes mellitus = suikerziekte
Diabetes inspidus = aandoening waarbij iemand veel moet plassen als gevolg van een tekort aan een bepaald hormoon (het antiplashormoon ADH Anti Diuretisch Hormoon)
Diadochokinese = snel afwisselende bewegingen maken (bijvoorbeeld handen links en rechts om draaien)
Diafanie = er met een lampje door heen kunnen schijnen
Diafragma = het middenrif, een belangrijke spier voor de ademhaling
Diasthenomyelie = het ruggenmerg bestaat uit twee delen in plaats van uit een stuk
Discitis= ontsteking van een tussenwervelschijf in de rug
Diencefaal syndroom = afname van het gewicht bij een normale lengte groei, vaak bij kinderen die een hersentumor hebben in het midden van de hersenen
Differentiele diagnoses = diagnoses die de arts overweegt als verklaring voor de klachten van de patiënt
Diffuus = verspreid over een orgaan of over een lichaam
Diplopie = dubbelzien
Diplegie = spasticiteit en krachtsverlies aan twee kanten van het lichaam
Discectomie = operatie waarbij de tussenwervelschijf verwijderd wordt
Discitis = ontsteking van een tussenwervelschijf
Discriminatie = onderscheid maken
Disconnectie = het verbroken zijn van een verbinding
Discopathie = de kwaliteit van de tussenwervelschijf is minder goed
Dissectie = scheur in een bloedvatwand
Dissociatie = het niet meer goed samenwerken van verschillende delen van de hersenen
Distaal = aan het uiteinde (vaak wordt bedoeld aan de voeten of aan de handen)
Diurese = urineproduktie
DNA = erfelijk materiaal
Doparesponsieve dystonie= een bewegingsstoornis (dystonie) die verbetert door het geven van het medicijn L-dopa
Dorsaal = aan rugzijde
Dorsaalflexie = de voet in de richting van het scheenbeen bewegen (alsof je op de hakken gaat staan)
Drain = afvoerslangetje
Drainage = afvoeren
Dreigreflex = automatisch dichtknijpen van het oog wanneer een voorwerp het oog nadert ontstaat bij een baby na een leeftijd van 8 weken
Drop attacks = aanvallen waarbij iemand plotseling neervalt
Dropping fingers = probleem waarbij de vingers niet gestrekt gehouden kunnen worden, maar automatisch naar beneden zakken omdat er sprake is van krachtsverlies in de strekspieren
Dropping hand = zie dropping fingers, maar dan van de hele hand
Drukneuropathie = beschadiging van een zenuw omdat de zenuw langerdurend afgekneld is geweest
Dubbelzien = het zien van twee beelden terwijl er maar een van is in werkelijkheid
Duodenum = twaalfvingerige darm
Dura mater = het harde hersenvlies
Dwanghuilen = moeten huilen als gevolg van een hersenbeschadiging terwijl iemand zich niet verdrietig voelt
Dwanglachen = moet lachen als gevolg van een hersenbeschadiging terwijl iemand zich niet vrolijk voelt
Dwarslaesie = beschadiging van het ruggenmerg waardoor de spieren die onder deze plek van beschadiging liggen niet meer bewogen kunnen worden en er ook geen gevoel meer is in de lichaamsdelen onder de plek van de beschadiging van het ruggenmerg
Dysarthrie = probleem met het juist uitspreken van de woorden
Dysdiadochokinese = het niet kunnen uitvoeren van snel heen en weer gaande bewegingen
Dyscalculie = een leerprobleem op gebied van rekenen
Dysesthesie = onaangenaam gevoel wanner de huid zachtjes wordt aangeraakt
Dysfagie = probleem met slikken
Dysfasie = een probleem hebben met spreken, begrijpen en uiten van taal
Dyskinesie = een bewegingsstoornis waarbij er allemaal extra onwillekeurige bewegingen worden gemaakt zoals chorea, dystonie of tremor
Dyslexie = een leerprobleem op het gebied van lezen, spelling en taal
Dysmatuur = een baby die geboren is met een te laag geboortegewicht
Dysmetrie = bij een gerichte beweging niet op je gewenst uitpunt uitkomen, maar er voor of er achter
Dysmorfe kenmerken = verandering in het uiterlijk, meerdere van zulke veranderingen kunnen een aanwijzing zijn voor een onderliggende syndroom
Dysplasie = niet goed aangelegd zijn
Dyspraxie = problemen hebben met het juist uitvoeren van allerlei handelingen (kleren aantrekken, boodschappen doen)
Dysrafie = aanlegstoornis van de wervelkolom waardoor bijvoorbeeld een open ruggetje (spina bifida) ontstaat
Dysruptie = de normale aanleg wordt verstoord waardoor een aanlegstoornis ontstaat
Dystonie = abnormale stand van een lichaamsdeel al dan niet met een draaiende of schokkende beweging daarin
Dystrofie = een spierziekte waarbij de spier geleidelijk aan kapot gaat


E
(terug)
Echolalie = automatisch herhalen van de woorden die anderen zeggen
Echopraxie = automatisch nadoen wat andere mensen doen
EEG = onderzoek waarbij de hersenactiviteit wordt gemeten
Ejacutalatiestoornis = het niet kunnen krijgen van een zaadlozing bij een man
EMG = onderzoek waarbij de zenuwen en spieren worden onderzocht door middel van kleine elektrische stroompjes en een naaldje in de spier
EMV-score = methode om die ernst van het coma weer te geven (zelfde als Glascow coma schaal)
Elektrolyten = zouten in het bloed
Embolie = losschietend bloedstolseltje
Embryo = baby in wording
Empyeem = pus in de subdurale ruimte
Encefalitis = ontsteking van de hersenen
Encefalocele = uitstulping van de hersenen
Encefalomyelitis = ontsteking van de hersenen en het ruggenmerg
Encefalopathie = de werking van de hersenen is anders dan gebruikelijk
Endocarditis = ontsteking van het hartzakje
Endoscopisch = met behulp van een kijkbuis
Enkelvoetorthese = een spalk voor de enkel en de voet die helpt wanneer een persoon niet goed in staat is om de voet van de grond op te tillen
Ependym = de bekleding van de hersenholtes
Ependymoom = tumor die uitgaat van de bekleding van de hersenholtes
Epicantus = extra verticaal plooitje naast het oog aan de kant van de neus
Epidemiologie = de wetenschap die zich bezig houdt met hoe vaak iets voorkomt
Epidermis = buitenste laagje van de huid
Epiduraal = in de ruimte aan de buitenkant van het harde hersenvlies (dura)
Epilepsie = een aandoening waarbij er aanvallen ontstaan als gevolg van een onbedoeld gelijktijdige activiteit van groepen zenuwcellen
Episodisch = af en toe voorkomend
Episodisch geheugen = het geheugen voor persoonlijk ervaren gebeurtenissen
Erectiestoornis = het niet kunnen krijgen van een erectie (stijf worden van de penis bij een man)
ERG = een onderzoek waarbij de functie van het netvlies wordt onderzocht
Erythema = roodheid van de huid
Esotropie = manier van scheelzien waarbij de ogen naar elkaar toe staan
Etiologie = de oorzaak van iets
Exantheem = rode uitslag op de huid
Excercise = inspanning
Extensie = strekken
Extinctiefenomeen = het niet kunnen waarnemen of voelen van iets wat aan twee kanten tegelijk wordt aangeboden, terwijl het wel gevoeld of gezien kan worden als het afzonderlijk rechts en links wordt aangeboden.
Exophtalmus = de oogbol komt uit de oogkas naar voren toe
Exotropie = vorm van scheelzien waarbij de ogen van elkaar af staan
Extensoren = strekspieren
Extern = aan de buitenkant


F
(terug)
Facomatose = hersenaandoening die samen gaat met kenmerkende huidafwijkingen
Facialis = gezicht
Facialisparese = verlamming van de spieren van het gezicht
Falx = hard vlies tussen de linker en de rechter hersenhelft
Familieanamnese = vraaggesprek welke ziektes er allemaal in de familie voorkomen
Farynx = neuskeelholte
Farynxreflex = het automatisch aanspannen van de spieren achterin de keel wanneer de achterkant van de keel wordt aangeraakt met een stokje
Fasciculaties = kleine spiersamentrekkinkjes die te zien zijn als rimpelingen van de huid
Febriel = samenhangend met koorts
Febriele convulsies = koortsstuipen
Fellow = medisch specialist die zich verder specialiseert in een bepaalde richting
Femur = bovenbeen
Fenomeen = verschijnsel
Festinatie = het steeds sneller gaan lopen met kleine pasjes om te voorkomen dat een persoon voorover valt
Fiber = vezel (vaak spiervezel)
Fibrillaties = schokjes in de spier die alleen hoorbaar zijn tijdens een naaldonderzoek van de spier
Fibromusculair = van het bindweefsel en de spieren
Fissura = spleet
Fistel = onbedoelde verbinding tussen verschillende lichaamsdelen
Fisting = voortdurend de handjes gebald hebben tot vuistjes bij een baby als teken van een hersenbeschadiging (normaal zijn de handjes ook af en toe open, steeds meer naarmate de baby ouder wordt)
Flexie = buigen
Flexiehouding = normale houding van een baby waarbij de armpjes en beentjes gebogen zijn en de rug gekromd
Flexoren = buigspieren
Flikkerscotoom = flitsen die voor de ogen worden gezien en steeds groter worden als voorbode (Aura) bij migraine
Floppy infant = een te slappe baby
fMRI = functionele MRI, bepaalde vorm van een MRI scan waarbij de persoon die de MRI krijgt opdrachten moet uitvoeren terwijl hij/zij in de MRI ligt
Focaal = op een bepaalde plek in het lichaam
Foetaal = iets van de nog ongeboren baby in de baarmoeder
Foetus = nog ongeboren baby
Fontanel = ruimte tussen de schedelbotten bij een baby
Foramen = opening
Fractuur = breuk
Freezing = niet meer kunnen bewegen (letterlijk bevroren zijn) zoals voorkomt bij patiënten met de ziekte van Parkinson
Frontaalkwab = deel van de hersenen die aan de voorkant van de hersenen ligt en een belangrijke rol speelt bij praten, bewaren van de aandacht en concentratie
Frontal bossing= naar het voren bollen van het voorhoofd
Functionele klachten= neurologische problemen die niet veroorzaakt worden door een beschadiging van hersenen, zenuwen of spieren, maar die het gevolg zijn van veel spanning en stress in het lichaam die op die manier naar buiten toe komt
Fundoscopie = achterin het oog kijken naar de oogzenuw met behulp van een oogspiegel
Fysiologisch = normaal


G
(terug)
Galantreflex = wanneer met een houten stokje over de rug van een baby wordt gestreken net naast de wervels van het hoofd richting de voeten, dan kromt de wervelkolom zich naar het houten stokje toe. Deze reflex wordt gebruikt om het niveau van beschadiging van het ruggenmerg bij kinderen met een open ruggetje (spina bifida) te bepalen.
Gallactorroe = melkuitvloed uit de tepels
Gastrostomie = een verbinding tussen de maag en de buitenkant van het lichaam waardoor bijvoorbeeld voeding gegeven kan worden indien zelf eten en slikken niet mogelijk is.
Gedissemineerde = uitgebreid naar meerdere plekken in het lichaam
Gedissocieerde sensibiliteitsstoornis = aan een kant van het lichaam is de zogenaamde gnostische sensibiliteit uitgevallen en aan de andere kant van het lichaam de zogenaamde vitale sensibiliteit
Gegeneraliseerd = het hele orgaan of het hele lichaam is betrokken
Geisoleerd = een deel van het lichaam is afgeschermd van de rest van het lichaam
Geleidingsdoofheid = slechthorendheid die ontstaat doordat het trommelvlies niet meer goed fucntioneert
Genetisch = van het erfelijk materiaal
Geneticus = dokter die zich gespecialiseerd heeft in erfelijke ziekten
Genitalia = uitwendige geslachtsorganen
Germinale matrix = gebied in de hersenen bij een nog ongeboren baby van waaruit de hersencellen naar andere delen van de hersenen toe bewegen
Germinoom = kiemceltumor
Gezichtsveld = het beeld wat we met twee ogen tegelijk kunnen zien
Gibbus = bochel in de rug bij voorover bukken, de ene kant van de rug is hoger dan de andere kant
Gigantisme = reuzengroei
Girdle = gordel, schoudergordel de spieren in de schouder, bekkengordel de spieren in het bekken
Glabella reflex = het fronzen van de wenkbrauwen wanneer op het begin van de neus op het niveau van de ogen getikt wordt
Glascow coma schaal = methode om die ernst van het coma weer te geven
Glioom = bepaald type tumor die ontstaat uit zogenaamde glia-cellen, hulpcellen in de hersenen of in het ruggenmerg
Glossopharyngeus = zenuw die zorgt voor het slikken
Glycogeen = opslagmanier om suikervoorraad aan te leggen in het lichaam
Glycogenose = het afbreken van het stofje glycogeen tot suiker
Gnostisch sensibiliteit = bepaalde vorm van gevoelssensaties waarbij het gaat om fijne gevoelswaarneming, het waarnemen van trillingen, het waarnemen van de positie van een lichaamsdeel of van beweging in een bepaald lichaamsdeel
Gowers = beweging waarmee iemand met een spierziekte langs het lichaam omhoog klimt wanneer deze uit zit of uithurkzit moet opstaan
Gravesophtalmoplegie = moeilijkheden met het bewegen van de ogen als gevolg van een te traag werkende schildklier
Gravida = zwangere of het aantal keer dat een vrouw zwanger is geweest
Graviditeit = zwangerschap
Grijpreflex = automatische reactie bij een baby tot de leeftijd van drie maanden waarbij de hand elk voorwerp vastgrijpt wat de handpalm aanraakt
Grijze stof = het gebied van de hersenen en het ruggenmerg waar de zenuwcellen liggen
Grijze stofziekte = ziekte die vooral de grijze stof aantast
Groeicurve = grafiek waarin te zien is hoe gemiddelde kinderen groeien
Growing fracture = een breuk in de schedel bij een jong kind die steeds groter wordt
Growing into deficit = grotere kinderen hebben meer klachten van een neurologische aandoening omdat er steeds meer en moeilijkere taken van hen verwacht wordt. Hierdoor valt meer dan bij jonge kinderen op dat ze een neurologische aandoening hebben. De neurologische ziekte die de klachten veroorzaakt blijft het zelfde en wordt niet erger.
Gyon-kanaal = ruimte in de pols waardoor een bepaalde zenuw ( de ulnaris) loopt


H
(terug)
Hallucinaties = het zien of horen van dingen die er in werkelijkheid niet zijn
Hanetred = looppatroon waarbij iemand de knie heel hoog optilt omdat hij of zij de voet niet goed kan optillen
Headlag = het achterblijven van het hoofd wanneer een baby in liggende houding aan de onderarmen omhoog getrokken wordt. Dit is normaal tot de leeftijd van zes maanden en moet daarna verdwenen zijn.
Hematoom = bloeding
Hemangioblastoom = bepaald type tumor die bestaat uit een kluwentje van bloedvaatjes en een cyste
Hematotympanum = bloed achter het trommelvlies
Hemi-= halfzijdig
Hemianopsie = de helft van het gezichtsveld niet kunnen zien
Hemiatrofie = de helft van een orgaan is afgenomen in volume
Hemiballisme = aan en kant van het lichaam is er een bewegingsonrust waarbij grote zwaaiende bewegingen worden gemaakt
Hemicrania = de helft van het hoofd
Hemifaciaal spasme = schokjes in de spieren aan een kant van het gezicht
Hemiparese = een verlamming aan een kant van het lichaam
Hemisfeer = hersenhelft
Hemisferectomie = verwijdering van de helft van de hersenen bijvoorbeeld in geval van epilepsie
Hemivertebrae= halfzijdige aangelegde wervels in de rug
Hemorragie = bloeding
Hepatisch = van de lever
Hepato = lever
Hepatomegalie = de lever is te groot
Hepatosplenomegalie = de lever en de milt zijn te groot
Hereditair = erfelijk
Hernia (Nuclei Pulposi)= uitpuilen van een tussenwervelschijf tussen de wervels die op een zenuwwortel drukt
Herniatie = afklemmen van een deel van de hersenen tegen de schedel of tegen een hard vlies
Hersenbloeding = bloeding in de hersenen
Hersendood = onherstelbaar beschadigd zijn van de hersenen
Herseninfarct = beschadiging van de hersenen als gevolg van zuurstoftekort
Hersenmetastasen = uitzaaiingen van een tumor in de hersenen
Hersenoedeem = zwelling van de hersenen door te veel vocht in en tussen de hersencellen
Hersenstam = een belangrijk deel van de hersenen, de basis waarop de overige hersenen rusten
Hersenzenuw = zenuw die uit de hersenstam
Hesitatie = traag op gang komen met bewegen
Heteronieme hemianopsie = een oog kan de ene gezichtshelft niet zien, het andere oog kan de andere gezichtshelft niet zien.
Heterotopie = aanlegstoornis van de hersenen waarbij bepaalde hersencellen op de verkeerde plek zijn komen te liggen
Hielknieproef = test voor het evenwicht waarbij de hak van de voet op de knie van het andere been wordt gezet en vervolgens in een vloeiende beweging naar de grote teen moet worden toebewogen
Hippocampus = deel van de hersenen wat een belangrijke rol speelt bij bewegen
Hippus = verspringend
Hirsuitisme = overmatige beharing
HNP = hernia nuclei pulposi= uitpuilen van een tussenwervelschijf tussen de wervels die op een zenuwwortel drukt
Holoprosencefalie= aanlegstoornis van de hersenen waarbij de hersenen niet uit twee hersenhelften bestaan, maar helemaal of gedeeltelijk uit een stuk hersenen
Holvoet = voet waarbij de bolling onder de voet veel sterker is dan normaal, iemand kan daardoor alleen maar op de tenen en de hak staan
Homonieme hemianopsie = beide ogen kunnen dezelfde helft van het gezichtshelft niet zien
Horizontale suspensie = test om te kijken hoe een baby reageert wanneer hij/zij in horizontale houding ligt op de hand van de dokter
Horner syndroom = aandoening waarbij een pupil kleiner is dan gebruikelijk in combinatie met een hangend ooglid en verminderd zweten rondom het oog
Hortonse neuralgie = andere naam voor clusterhoofdpijn
Houdingsreflexen = automatische reactie van het lichaam om omvallen te voorkomen
Houdingstremor = trillen van een lichaamsdeel wanneer deze in een bepaalde houding wordt gehouden
Humerus = bovenarm
Hygroom = te veel vocht in de subdurale ruimte
Hydramnion = de hoeveelheid vruchtwater
Hydrocefalus = waterhoofd, te veel vocht in de hersenholtes
Hyper = te veel
Hyperacusis = het te hard horen van geluiden
Hypercapnie = een te grote hoeveelheid koolzuur in het bloed
Hypereplexie = een te gemakkelijk opwekbare schrikreactie bij een baby
Hyperglycaemie = een te grote hoeveelheid suiker in het bloed
Hyperglycinemie = te veel van het stofje glycine
Hyperdensiteit = een vlek die meer kleur heeft dan de omgeving op een scan
Hyperhidrose = te veel zweten
Hyperkinesie = bewegingsstoornis waarbij allerlei extra onwillekeurige bewegingen worden gemaakt
Hypermetrie = het doel telkens voor bij schieten wanneer geprobeerd wordt om iets te pakken of aan te wijzen
Hyperpathie = overgevoeligheid voor pijnlijke prikkels
Hypersensitief = overgevoelig
Hypersomnie = te veel slapen
Hypertensie = hoge bloeddruk
Hypertelorisme = de ogen staan te ver uit elkaar
Hyperthermie = een te hoge lichaamstemperatuur
Hyperthyreoidie = te snel werkende schildklier
Hypertrofie = dikker worden (bijvoorbeeld van een spier)
Hyperventilatie = te snel ademen
Hypesthesie = aanraken wordt minder goed gevoeld
Hypnagoge hallucinaties = levensechte dromen bij de overgang van slaap naar wakker worden bij patienten met de aandoening narcolepsie
Hypo = te weinig
Hypodensiteit = een vlek die donker is dan de omgeving op een scan
Hypohidrose = minder goed kunnen zweten
Hypofosfatemie = een te lage hoeveelheid van het stofje fosfaat in het bloed
Hypofyse = kliertje in de hersenen die allerlei hormonen aanmaakt
Hypofyseadenoom = tumor in de hypofyse
Hypofyseapoplexie = bloeding in de hypofyse
Hypofysectomie = verwijderen van de hypofyse
Hypofysitis = ontsteking van de hypofyse
Hypoglossus = zenuw die zorgt voor bewegen van de tong
Hypoglycaemie = een te laag suiker gehalte in het bloed
Hypohidrose = te weinig zweten
Hypokinesie = minder spontane bewegingen maken
Hypomelanotisch = te weinig pigment hebbend
Hypometrie = telkens voor het doel uitkomen wanneer geprobeerd wordt om iets te pakken of aan te wijzen
Hyponatremie = een te laag natrium (bepaald zout) gehalte in het bloed
Hypopititarisme = de hypofyse werkt veel minder goed dan zou horen
Hypoplasie = onvoldoende aangelegd zijn
Hypopneu = een ademteug die te oppervlakkig is, kan een voorstadium zijn van een apneu
Hypospadie = de plasbuis eindigt bij jongens niet op de top van de plasser, maar aan de onderkant van de plasser
Hypotensie = te lage bloeddruk
Hypothalamus = deel van de hersenen die een thermostaatfunctie heeft
Hypothyreoidie = te langzaam werkende schildklier
Hypotonie = te lage spierspanning
Hypoxie = te weinig zuurstof in het bloed
Hypsaritmie = chaotisch beeld op het EEG met veel epileptiforme activiteit op allerlei plaatsen in de hersenen zoals gezien wordt bij het syndroom van West


I
(terug)
Ictaal = tijdens een epilepsie aanval
Icterus = geelzucht
Idiopatisch = de oorzaak is niet bekend
IJswatertest = test waarbij gesmolten ijswater in een oor wordt gespoten bij een patient waarvan men denkt dat deze hersendood is om op deze manier zeker te weten dat de hersenen geen reactie meer tonen.
Immunoglobulinen = afweerstoffen
Immunosuprressiva = medicijnen die de afweer onderdrukkebn
Immuundeficientie = stoornis waarbij de afweer van het lichaam niet goed werkt
Impressiefractuur = breuk waarbij het bot ingedeukt is
Inborn error = aangeboren foutje
Infantiel = van de kinderleeftijd
Infectie = een ontsteking veroorzaakt door een bacterie, virus, schimmel of een ander beestje
Inferior = aan de onderkant
Inflammatie = ontsteking
Infratentorieel = in de kleine hersenen of in de hersenstam
Inklemming = samendrukken van de hersenen tegen het schedelbot
Innervatie = aansturing door een zenuw
Inslaapmyoclonie = een schok in het lichaam tijdens het inslapen, dit is een normaal verschijnsel
Insomnie = slaapstoornis waarbij iemand te weinig slaapt en hierdoor vermoeid raakt
Insult = epileptische aanval
Intentietremor = trillen wat steeds erger wordt naarmate het doel bereikt wordt
Interictaal = tussen epilepsie aanvallen in
Intermittans = af en toe aanwezig
Inspanningsintolernatie = onvermogen om een tijdje aan een stuk te bewegen
Inspectie = bekijken
Interneuronen = schakelzenuwen
Internucleaire ophtalmoplegie =oogbewegingsstoornis waarbij naar buiten kijken het andere oog niet in de richting van de neus kan kijken en een schokkende beweging maakt
Intoxicatie = vergiftiging (vaak wordt ook bedoeld rookgedrag en gebruik van alcohol of drugs)
Intracranieel = binnen de schedel
Intracerebraal = in de hersenen
Intraspinaal = in het ruggenmerg
Intrauterien = in de baarmoeder
Intraventriculair = in de hersenholtes
Ischaemie = beschadiging van een orgaan door zuurstoftekort
Ischias = lage rugpijn die uitstraalt naar een been


J
(terug)
Jacksonian march = het uitbreiden van een epileptische aanval over de hersenschors, waardoor er eerst klachten zijn in het gezicht en de hand en daarna in de onderarm en de bovenarm
Jactatio = knikken
Janetta-operatie = operatie waarbij de aangezichtszenuw vrij wordt gemaakt van een er tegen aan liggend bloedvat bij mensen met een hemifaciaal spasme
Jendrassik = handgreep waarbij de vingers in elkaar gehaakt worden. Dit kan gebruikt worden wanneer de reflexen moeilijk te verkrijgen zijn
Jitteriness = trillerigheid bij een jonge baby
Juveniel = op de tienerleeftijd


K
(terug)
Kanalopathie = een ziekte die veroorzaakt wordt doordat een bepaald kanaaltje in een zenuw of in een spier niet goed functioneert
Kataplexie = verlies van spierspanning in het gezicht of in het hele lichaam bij emoties bij patienten met de aandoening narcolepsie
Kernaplasie = het ontbreken van de kern (de basis) van een hersenzenuw
Kernicterus = een beschadiging van de zogenaamde diepe kernen in de hersenen als gevolg van ernstige geelzucht bij een pasgeborene
Kernig = strekken van de knie van een been wat gebogen is in de heup en in de knie geeft heel veel pijn in de nek bij een hersenvliesontsteking en lukt daarom ook niet
Keto-acidose = het te zuur zijn van het bloed doordat er te veel aan ketonen in bloed aanwezig is
Kiepproef = test waarbij het hoofd en het lichaam snel achterover en gedraaid worden om de functie van het evenwichtsorgaan te testen
Kikkerhouding = manier waarop een te slappe baby met de beentjes in de heup naar buiten gedraaid ligt
Kindercontusie = hersenletsel bij kinderen waarbij kinderen eerst goed zijn en daarna snel comateus raken zonder dat er sprake is van een hersenbloeding
Klapvoet = onvermogen om de voet van de grond te tillen of opgetild te houden, de voet valt met een klap terug
Kniepeesreflex = strekken van de knie wanneer een tikje wordt gegeven op de kniepees net onder de knieschijf
Knipperreflex = dichtknijpen van de ogen wanneer er met een lampje in geschenen wordt
Koorddansersgang = test voor het evenwicht waarbij iemand voetje voor voetje over een denkbeeldige lijn moet lopen
Korsakov = dementiesyndroom als gevolg van overmatig alcohol gebruik
Kruiwagenproef = proef waarbij kinderen op hun handen lopen, terwijl de dokter de benen vast houdt. Op deze manier kan bij kinderen gekeken worden of de spieren van de schouders voldoende sterk zijn
Kussmaulademhaling = diepe langzame ademhaling
Kyfose = versterkte verkromming van de wervelkolom naar achteren (in de richting van de billen)
Kyfoscoliose = een versterkte achterwaartse en zijwaarste verkromming van de wervelkolom


L
(terug)
Labyrint = onderdeel van het evenwichtsorgaan
Lactaat = melkzuur
Laminectomie = operatie waarbij het achterste stukje van de wervels (de zogenaamde wervelbogen) worden verwijderd.
Landau reflex = reflex die ontstaat vanaf de leeftijd van 3 maanden, waarbij een baby zijn of haar lijfje strekt wanneer hij/zij op de handpalm van de onderzoeker ligt
Lasegue = proef waarbij een gestrekt been of een gestrekte arm wordt bewogen om te testen of er een probleem is van een zenuwwortel
Lateraal = aan de zijkant
Lateralisatie = aan een kant van het lichaam
Lendenlordose = kromming van de wervelkolom laag in de rug naar voren toe (in de richting van de neus)
Lensluxatie = de lens van het oog zit niet meer op de juiste plek
Lethargie = algehele traagheid en futloosheid
Leucocyt = witte bloedcel
Leucocytose = te veel witte bloedcellen in het bloed
Leuco-encefalopathie = ziekte van de witte stof in de hersenen
Leucomalacie = beschadiging van de witte stof door zuurstoftekort
Lhermite = stroomgevoel langs de wervels wanneer het hoofd voorover gebogen wordt
Lichtreactie = reactie van de pupil wanneer er met een lampje op wordt geschenen
Ligament = bindweefselband
Limb = ledemaat= arm of een been
Limb-girdl = ledemaat en (schouder- of bekken-) gordel
Lipiden = vetten
Lipoproteine = vetvervoerend eiwit
Liquor = vocht wat rondom de hersenen en het ruggenmerg en in de holtes in de hersenen en het ruggenmerg stroomt
Liquorhypertensie = te hoge druk in het vocht systeem in en rondom de hersenen en het ruggenmerg
Liquorhypotensie = te lage druk in het vochtsysteem in en rondom de hersenen en het ruggenmerg
Liquorlekkage = het hersenvocht lekt weg uit het vochtsysteem in en rondom de hersenen en het ruggenmerg
Lisch noduli = kleine donkere vlekjes in het regenboogvlies van het oog
Lissencefalie = aanlegstoornis van de hersenen waarbij de oppervlakte van de hersenen glad is en niet met hobbels en inkepingen zoals gebruikelijk
Lobectomie = verwijderen van een hersenkwab
Locked-in = een ernstige hersenbeschadiging waarbij het niet mogelijk is om te praten, de armen of benen te bewegen terwijl de patiënt wel volledig wakker is en communicatie vaak alleen mogelijk is door het bewegen van de ogen
Lokalisatiegbonden = uitgaande vanuit een bepaalde plek in het lichaam
Loopreflex =normale reactie van een baby tot de leeftijd van twee drie maanden, waarbij de baby loopbewegingen maakt wanneer hij/zij op de voetjes wordt neergezet
Lower body = onderste gedeelte van het lichaam ( de benen)
Lumbaal = van de lage rug
Lumbaal punctie = ruggenprik
Lumbago = lage rugpijn
Luxatie = iets zit niet meer op de juiste plek
Lyme = ziekte veroorzaakt door bepaalde infectie met Borrelia
Lymfoom = een tumor die uitgaat van bloedcellen of lymfeklieren


M
(terug)
Macrencefalie = de hersenen zijn te groot van volume
Macrocefalie = een te groot hoofd
Macula = gele vlek op het netvlies, de plek op het netvlies waar kleuren het beste kunnen worden gezien
Malformatie = aanlegstoornis
Maligne = kwaadaardig
Maskergelaat = vaak dezelfde uitdrukking in het gezicht hebben
Masseter = een van de kauwspieren
Masseterreflex = een reflex waarbij een bijt beweging wordt gemaakt wanneer er met de reflexhamer een tikje op de kin wordt gegeven
Mastoid = deel van het schedelbot
Maternaal overervingspatroon = overerving van een ziekte via de moeder
Mediaal = aan de binnenkant
Medianus = belangrijke zenuw in de onderarm
Medullo oblongata = onderste stukje van de hersenstam
Medulloblastoom = een bepaald type hersentumor die met name bij kinderen voorkomt
Megencefalie = een te groot volume hersenen
Mendel-Bechterew reflex = beweging waarbij de kleine teentjes buigen wanneer met de reflex hamer aan de bovenkant van de voet net voor de kleine teentjes wordt geslagen (dit is afwijkend)
Meningeaal = van de hersenvliezen
Meningen = hersenvliezen
Meningisme = prikkeling van de hersenvliezen zonder dat er sprake is van een hersenvliesontsteking
Meningeoom = een tumor uitgaande van de hersenvliezen
Meningocele = uitstulping van de hersenvliezen bij een spina bifida
Meningoencefalitis = ontsteking van de hersenen en van de hersenvliezen
Meningitis = hersenvliesontsteking
Mentale retardatie = ontwikkelingsachterstand met name op gebied van leren, praten, communiceren, denken en onthouden
Mesencefalon = bovenste stukje van de hersenstam
Mesiotemporaal = aan de binnenkant van de temporaal kwab
Metabool = iets wat betrekking heeft op de stofwisseling
Metastasen = uitzaaiingen van een tumor
Micrencefalie = de hersenen zijn te klein
Micro = klein
Microcefalie = een te klein hoofdje
Microdeletie = ontbreken van een klein stukje van het erfelijk materiaal
Micrografie = een kleiner handschrift dan gebruikelijk
Microphtlamus = te kleine ogen
Microtie = een klein oor
Migraine = een bepaalde vorm van hoofdpijn bestaand uit bonzende hoofdpijn
Mictie =plassen
Mictiereflex = automatisch legen van de blaas wanneer deze een bepaalde hoeveelheid urine bevat
Midline = in het midden van de hersenen
Migraine = een bepaalde vorm van hoofdpijn gekenmerkt door bonzende hoofdpijn en de noodzaak om rust te nemen
Migratie = het bewegen van hersencellen naar de juiste plek in de hersenen
Mimiek = bewegingen in het gezicht
Miosis = een nauwe pupil van het oog
Mitochondriele ziekte = ziekte die ontstaat door het niet goed functioneren van de mitochondrien ook wel energiestofwisselingsziekte genoemd
Mitochondrion = onderdeel wat in elke cel voorkomt en zorgt dat de cel voldoende energie heeft om te kunnen functioneren
Mononeuropathie = aandoening van een zenuw
Monoparese = krachtsverlies is een arm of in een been
Monosomie = een chromosoom hebben in plaats van twee dezelfde chromosomen zoals gebruikelijk is
Morfologie = de vorm van een orgaan
Moro-reflex = reflex waarbij het hoofd en het lijfje van een baby een klein stukje naar beneden vallen waarbij automatisch de armen en de benen uitgestrekt worden.
Motore eindplaat = de plaats waar de zenuw het signaal doorgeeft aan de spier
Motor neuron disease = ziekte van de voorhoorncellen
Motor impersistence = het niet kunnen volhouden van een bepaalde houding
Motorisch neuron = zenuw die een spier aanstuurt
Motorunit = alle spieren die aangestuurd worden door een zenuw
MRA= MRI scan waarbij de grote slagaderen van de hersenen of elders in het lichaam kunnen worden afgebeeld.
MRC-schaal = schaal om de kracht van een spier mee aan te geven ( van 0 geen kracht tot 5 normale kracht)
MRI = bepaald type scan van het lichaam die gebruikt maakt van een magnetisch veld
MRV= MRI scan waarbij de grote afvoerende bloedvaten worden afgebeeld
Multifactorieel = verschillende oorzaken samen zorgen voor ontstaan van het probleem
Musculus = spier
Mutipele = meerdere
Mutisme =niet praten
Myalgie = spierpijn
Myasthenie = aandoening met een probleem bij de overgang van het signaal van de zenuw naar de spier
Mydriasis = een verwijde pupil van het oog
Myeline = geleidingslaagje rondom de zenuwen
Myelinisatie = de aanleg van het geleidingslaagje rondom de zenuwen
Myelitis = ontsteking van het ruggenmerg
Myelomeningocele = uitstulping van het hersenvlies en van een deel van het ruggenmerg bij een kindje met een spina bifida
Myelum = het ruggenmerg
Myelopathie = ziekte van het ruggenmerg
Myoclonus = kortdurend schokje
Myoglobinurie = het uitplassen van onderdelen van een spier bij een ziekte waarbij de spier kapot gegaan is
Myokimie = ritmische schokjes in een spier (bijvoorbeeld het ooglid)
Myopathie = spierziekte
Myositis = ontsteking van de spier
Myotonie = moeilijk kunnen ontspannen van een spier nadat deze aangespannen is
Myotoom = alle spieren die hun aansturing krijgen vanuit een zenuwwortel


N
(terug)
Nasaal = van de neus, aan de kant van de neus
Nasolabiaal plooi = de plooi tussen de neus en de rand van de mond
Necrotiserend = afstervend weefsel
Nekstijfheid = het onvermogen om de kin op de borst te krijgen als gevolg van een hersenvliesontsteking
Neonaat = pasgeboren baby tot de leeftijd van vier weken oud
Nervus = zenuw
Neurale buis = buis in een baby in wording kort na de bevruchting van de eicel en zaadcel waaruit de hersenen en het ruggenmerg ontstaan
Neuralgie = pijn die ontstaat door een probleem van de zenuw
Neuritis = ontsteking van een of meerdere zenuwen
Neuroblastoom = bepaald type tumor die ontstaat uit zenuwweefsel wat naast de wervelkolom loopt
Neuroborreliose = ziekte van de hersenen, de zenuwen of de spieren door een infectie met Borrelia
Neurocutaan = van de huid en de hersenen
Neuroendocrien = de hormonen die gemaakt of aangestuurd worden vanuit de hersenen
Neurogeen = vanuit de zenuwen
Neurogene claudicatio= pijn in de benen na een tijdje lopen die ontstaat door druk op de zenuwen als gevolg van een vernauwd kanaal in de wervels
Neuroleptica-syndroom= klachten die ontstaan als het gevolg van een groep medicijnen die neuroleptica worden genoemd.
Neurolyse = het vrijmaken van een beknelde zenuw
Neuromusculaire aandoening= ziekte van de zenuwen of de spieren of de overgang tussen de zenuw en de spier
Neuromusculaire overgang= de ruimte waarin de zenuw een signaal door geeft aan de spier
Neuromyelitis = ontsteking van het ruggenmerg
Neuronaal = van de zenuwen
Neuropatische pijn = pijn als gevolg van een zenuwprobleem
Neuropraxie = de zenuw functioneert niet goed door een letsel, maar de zenuw is intact waardoor de zenuw in staat is zichzelf te herstellen
Neurotmesis = de zenuw en het omhulsel zijn beschadigd door een letsel waardoor de zenuw niet meer in staat is om zich zelf te herstellen
Neurotoxiciteit = schadelijk voor het functioneren van de zenuwen
Neussonde = slangetje dat via de neus naar de maag toegaat
Nierinsufficientie = ziekte waarbij de nieren niet in staat zijn om het bloed voldoende te zuiveren van afvalstoffen
Nociceptieve pijn = pijn die ontstaat door prikkeling van zenuwen die bedoeld zijn om pijn waar te nemen
Nociceptor = orgaantje wat pijnprikkels waarneemt
Nocturnal = tijdens de nacht
Non-convulsieve status epilepticus= continu epilepsie in de hersenen zonder dat dit aan het lichaam van een patiënt te zien is
Non-REM slaap = de niet-REM slaap, alle slaap behalve de REM-slaap
Nucleus = kern
Nycturie = 's nachts moeten plassen
Nystagmus = schokkende bewegingen van de ogen
O
(terug)
Obscuraties = kortdurend niet goed kunnen zien met de ogen vaak bij voorover bukken
Obsessie = dwanggedachte
Obstipatie = ophoping van ontlasting in de darmen
Obstructieve hydrocefalus = te veel vocht in een deel van het holtesysteem in de hersenen door een verstopping ergens in dit vochtsysteem
Occipitaalkwab = achterste stuk van de hersenen die een belangrijke functie speelt bij het zien
Oculair = van het oog
Oculo = van het oog
Oculogyre crisis = aanval waarbij de ogen tegelijk een kant op draaien zonder dat er sprake is van epilepsie
Oculomotore aparaxie = aandoening waarbij kinderen hun ogen niet zomaar naar een bepaalde kant kunnen bewegen
Oculomotorius = zenuw die zorgt dat het oog allerlei kanten op kan bewegen
Oedeem = ophoping van vocht
Oftalmoplegie = onvermogen om de ogen goed te bewegen
Olfactorius = reukzenuw
Oligohydramnion = een te kleine hoeveelheid vruchtwater
Oligoklonale banden = aantal typen afweerstoffen in het hersenvocht die precies gelijk zijn aan elkaar
Ommayareservoir = bolletje wat in verbinding staat met een drain in de hersenholtes waaruit hersenvocht gehaald kan worden indien dit nodig is voor een verhoogde druk of waarover medicijnen kunnen worden gegeven
On-offperioden = periode bij patienten met de ziekte van Parkinson waar ze wel kunnen bewegen (on-periode) of waarin ze niet goed kunnen bewegen (off-periode)
Onttrekkingsinsulten = epilepsie aanvallen nadat een persoon die regelmatig te veel alcohol drinkt, niet in staat is om alcohol te drinken
Ontwikkelingsmijlpaal = een stap in de ontwikkeling die op een bepaald tijdstip behaald moet worden zoals omrollen, zitten, staan of lopen
Oogspiegelen = met een speciale oogspiegel achterin het oog kijken naar de oogzenuw
Oorsuizen = geruis of gesuis in het oor
Opistotonus = het achterover houden van het hoofd
Oppurtinistische infectie = infectie die alleen optreedt wanneer er sprake is van een afweerstoornis
Opsoclonus = dansende bewegingen van beide ogen tegelijk
Opstapreflex = normale reflex bij een baby die op een hogere ondergrond stapt wanneer zijn of haar beentjes hier tegen aan gehouden worden
Optical blink reflex = het dichtknijpen van de ogen wanneer er met een lampje op de ogen wordt geschenen, een reflex die baby’s vanaf een zwangerschapsduur van 28 weken wordt gezien.
Opticopathie = ziekte van de oogzenuw
Opticus = oogezenuw
Opticusatrofie = het dunner worden van de oogzenuw
Opticusglioom = een tumor die ontstaat vanuit de oogzenuw
Opticushypoplasie = de oogzenuw is onvoldoende aangelegd en veel dunner dan normaal
Opticusneuropathie = ziekte van de oogzenuw
Orbita = oogkas
Oro = van de mond
Orthostatische hypotensie = een lage bloeddruk die ontstaat bij het opstaan
Oscillopsie = bij het kijken lijkt de wereld te bewegen terwijl dit in werkelijkheid niet zo is
Osteoarthrose = slijtage aan het bot
Osteomyelitis = ontsteking van het bot en het beenmerg
Osteopenie = het bot is niet stevig genoeg
Osteoperose = botontkalking
Otitis = oorontsteking
Otoscopie = in het oor kijken
Oxycefalie = een afwijkende vorm van het hoofd, waarbij het hoofd smal in een punt groeit ook wel spitshoofd genoemd


P
(terug)
Palilalie = het steeds automatisch herhalen van woorden of lettergrepen
Palatum = gehemelte
Palmomentale reflex= afwijkende reflex waarbij de spieren van de kin even kort samentrekken wanneer er met een stevig voorwerp midden in de handpalm wordt gestreken
Palperen = goed voelen hoe iets aanvoelt
Palpebrae = wenkbrauwen
Panhypopituitarimse= de hypofyse maakt helemaal geen hormonen meer aan
Papilatrofie = de oogzenuw is dun geworden
Papiloedeem = de oogzenuw is gezwollen
Parachute reactie = reactie bij een jong kind waarbij de arm wordt uitgestrekt wanneer een kind een kant dreigt op te vallen, aanwezig vanaf de leeftijd van 6-7 maanden
Parafasie = veranderen van woorden bij patiënten met een taalprobleem (afasie), tafel wordt bijvoorbeeld wafel
Para-infectieus = als bij verschijnsel van een infectie, maar niet direct veroorzaakt door de infectie zelf
Paralyse = verlamming
Paraneoplastisch = als bijverschijnsel van een tumor maar niet direct door de tumoringroei zelf ontstaan
Paraparese = krachtsverlies aan twee benen
Paraproteinemie = bloedziekte waarbij er te veel aan bepaalde onderdelen van afweerstoffen in het bloed aanwezig zijn
Parasomie = ongewoon gedrag tijdens de slaap
Parasympatisch zenuwstesel= deel van het autonome zenuwstelsel wat actief is in rust en zorgt voor de darmfunctie, blaasfunctie en darmfunctie en het tot rust brengen van het lichaam
Paratonie = het ontstaan van steeds meer tegenstand wanneer een aantal maal geprobeerd wordt om een bepaald lichaamsdeel te buigen of te strekken
Parese = krachtsvermindering
Parental imprinting = of je klachten krijgt hangt er vanaf of je de afwijking van je vader of je moeder hebt gekregen
Paralyse = volledig krachtsverlies
Parietaalkwab = deel van de hersenen aan de zijkant gelegen die een belangrijk rol speelt bij voelen en begijpen van taal
Parosmie = het ruiken van vreemde geuren
Paroxysmaal = af en toe optredend
Partieel = gedeeltelijk
Partus = bevalling
Pathofysiologie = de lichamelijk processen waardoor een ziekte ontstaat
Pathologisch = afwijkend
Pendelnystagmus = de ogen bewegen uit zich zelf, dit gaat vloeiend van links naar rechts
Perceptiedoofheid = doofheid die ontstaat doordat de gehoorszenuw niet goed functioneert
Percussie = bekloppen
Percutaan = door de huid heen
Perioraal = rondom de mond
Perifeer = een probleem van de zenuwwortel, de zenuw, de overgang tussen de zenuw en de spier of de spier zelf (in tegenstelling tot centraal)
Perinataal = rondom de geboorte
Peritonsillair = rondom de keelamandelen
Periventriculair = rondom de hersenholtes
Perseveratie = het steeds herhalen van het zelfde woord of het doen van de zelfde handeling
Piekgolfcomplexen = epileptische afwijking op een EEG bestaat uit een piek gevolgd door een tragere golf
Pincetgreep = de mogelijkheid om iets vast te kunnen houden tussen duim en wijsvinger ontstaat bij een kindje vanaf de leeftijd van 6-7 maanden
Placenta = moederkoek
Plagiocefalie = een afplatting van het achterhoofd
Plantairflexie = de voet van het scheenbeen afbewegen (alsof je op de tenen gaat staan)
Plexus = vlechtwerk van zenuwen in de hals en in het bekken
Plexus brachialis = zenuwvlechtwerk in de hals
Plexus choroideus = plaats in de hersenholtes waar hersenvocht aangemaakt wordt
Plexus lumbosacralis = zenuwvlechtwerk in het bekken
Plexopathie = aandoening van de plexus
Pneumonie = longontsteking
Polydactylie = meer dan vijf vingers hebben
Polyhydramnion = een te grote hoeveelheid vruchtwater
Polymicrogyrie = een aanlegstoornis van de hersenen waarbij in de hersenen veel meer groefjes zitten dan gebruikelijk
Polymyalgie = pijn in meerdere spieren
Polymyositis = ontsteking van meerdere spieren
Polyneuropathie = ziekte van meerdere zenuwen tegelijk die begint aan de voeten en langzaam omhoog stijgt
Polysomnografie = slaaponderzoek waarbij tijdens de slaap meerdere lichaamsfuncties zoals hersenactiviteit, ademhaling, hartslag, zuurstofgehalte in het bloed worden gemeten
Ponsglioom = een bepaald type hersentumor die ontstaat in de pons, een onderdeel van de hersenstam
Popliteaal = van de knieholte
Popliteal sign = teken van een te lage spierspanning bij een baby wanneer het beentje in de knie helemaal gestrekt kan worden als de heup gebogen is
Poppenkopfenomeen = het fenomeen dat de ogen niet mee bewegen bij een baby wanneer het hoofdje van links naar rechts wordt gedraaid
Pons = onderdeel van de hersenstam, het middelste deel van de hersenstam
Porencefaalcyste = een holte in de hersenen die ontstaan is nadat iemand een beschadiging van de hersenen heeft opgelopen
Positieduizeligheid = het ontstaan van duizeligheid nadat het hoofd in een bepaalde houding wordt gehouden
Positietremor = trillen van de armen of benen in een bepaalde houding
Postanoxisch = na een periode van zuurstoftekort
Postictaal = na een epileptische aanval
Postnataal = na de geboorte
Posttraumatisch = na een ongeval
Postviraal = na het doormaken van een virusinfectie
PET-scan = posittron emission tomography, scan waarbij met behulp van een klein beetje radioactieve stof een afbeelding van het lichaam gemaakt kan worden
Pols = hoe snel het hart klopt
Postherpetisch = klachten die ontstaan na een infectie met het herpesvirus
Postictaal = toestand na een epileptische aanval
Postanoxisch = als gevolg van zuurstoftekort
Postcommotioneel syndroom = klachten die ontstaan na een hersenschudding
Postconceptioneel = na de bevruchting
Postmictie syncope = wegraking die ontstaat na plassen
Postpartum = na de bevalling
Postpunctionele klachten = klachten die ontstaan na het ondergaan van een ruggenprik
Posttraumatisch = na een ongeval
Posttraumatische amnesie = niet in staat zijn om nieuwe informatie te onthouden nadat een persoon een ongeval heeft gehad
Postwhiplash syndroom = klachten die ontstaan na het doormaken van een whiplash
Prematuur = een baby die geboren is voor een zwangerschapsduur van 37 weken
Preretinaal = voor het netvlies
Preventie = het voorkomen van een ziekte
Primair = in eerste instantie, niet veroorzaakt door een andere ziekte
Primitief = eenvoudig
Primitive reflexen = reflexen die bij een baby aanwezig zijn, maar later horen te verdwijnen en soms terug komen als teken van hersenbeschadiging
Prionziekte = ziekte die ontstaat door een prion, een besmettelijk eiwitdeelte wat door het lichaam moeilijk opgeruimd kan worden
Profylaxe = medicijnen om een bepaalde problemen te voorkomen
Prognathie = de onderkaak staat verder naar voren dan de bovenkaak
Progressief = toenemend
Prolactinoom = hypofyse tumor die te veel van het stofje prolactine aanmaakt, dit leidt tot melkaanmaak in de borsten
Proliferatie = toename in grootte
Prosopagnosie = niet kunnen herkennen van gezichten terwijl er geen probleem met zien is
Proximaal = aan het begin, vaak wordt bedoeld boven aan de arm (de schouder) boven aan het been (het bekken)
Pseudo = net alsof, het lijkt op iets maar is het niet
Pseudobulbair = er is zwakte van de spieren van het gezicht de mond en de keel door een ziekte van de hersenen
Psychomotore ontwikkeling = de ontwikkeling qua bewegen, praten , denken en onthouden
Psychomotore retardatie = een achterstand in de ontwikkeling op meerdere niveau’s
Psychose = ernstige verwardheid waarbij de persoon niet meer weet wat echt is en wat niet
Ptosis = hangend ooglid
Pulmones = longen
Pupil = zwarte rondje in het oog
Pyridoxine = vitamine B6


Q
(terug)
Quadrantanopsie = een kwart van het gezichtsveld niet kunnen zien
Quadriplegie = verlamming aan beide armen en benen

R
(terug)
Rabdomyolyse = aandoening waarbij de spiercellen in snel tempo kapot gaat
Radiatia optica = baan waarlangs signalen betrokken bij het zien vervoerd worden, deze baan begint in de thalamus en eindigt in de occipitale cortex
Radiculair = de zenuwwortel betreffend
Radiculair syndroom = klachten die ontstaan als gevolg van een beknelling van een zenuwwortel
Radiculopathie = ziekte van de zenuwwortel
Radiotherapie = bestraling
Radix = zenuwwortel
Ranvier knoop = insnoerplek in een zenuw, de stroompjes over een zenuw lopen van de ene knoop naar de andere knoop
Rapid eye movements = snelle oogbewegingen
Receptor = orgaantje dat een signaal ontvangt
Recessus = opening
Recoil = het terugbewegen van een arm of been bij een baby naar een buigstand nadat het armpje of beentje gestrekt is
Reflex = automatische reactie van het lichaam
Reflexpatroon = manier waarop verschillende reflexen in het lichaam reageren
Reflexsyncope = kortdurend bewusteloos raken als gevolg van een automatische reactie van het lichaam bijvoorbeeld op het zien van bloed
Re-innervatie= opnieuw aangestuurd worden door een zenuw, terwijl dit daardoor op een bepaald moment ook aanwezig was, maar verbroken is geraakt
REM-slaap = onderdeel van de slaap waarin snelle oogbewegingen worden gemaakt (Rapid Eye Movements)
Restless legs = rusteloze benen
Retardatie = achterstand
Retina = netvlies
Retinopathie = ziekte van het netvlies
Retroflexie = achteroverbuigen
Retrognathie = de onderkaak staat verder naar achteren dan de bovenkaak
Rigiditeit = stijfheid in het lichaam die niet erger wordt bij sneller bewegen en die even erg aanwezig is in de buigspieren als in de strekspieren
Rijbroekanaesthesie = doofheid aan de achterzijde van de billen
Rinne proef = proef waarbij een stemvork eerst op net bot achter het oor wordt gezet en vervolgens voor het oor wordt gehouden om te kijken wat de patiënt het beste hoort. Dit is een test voor de gehoorzenuw
Rising epigastric sensation = langzaam opstijgend gevoel vanuit de maag vaak als voorbode van een epileptische aanval
Risus sardonicus = verkramping van de gezichtsspieren als gevolg van de aandoening tetanus
Romberg proef = test voor het evenwicht en voor het gevoel waarbij iemand met de ogen dicht stil moet blijven staan
Rooting reflex = zoekreflex bij een baby
Rossolimo = buigen van de kleine teentjes wanneer met de reflexhamer onder de bal van de voet wordt geslagen, dit is meestal afwijkend
RR = bloeddruk
Rubella = de infectie ziekte de rode hond
Rubrale tremor = ritmisch trillen van een ledemaat zowel in rust, als bij het aannemen van een houding als bij reiken naar een doel als gevolg van beschadiging van een kern diep in de hersenen, de rode kern of ook wel de nucleus ruber
Ruimtelijke oriëntatie= weten waar iets in de ruimte zich bevindt
Rusttremor = trillen van lichaamsdeel terwijl het in rust is


S
(terug)
Saccaden = sprongsgewijs bewegen van de ogen (in plaats van gelijkmatig)
Sacculair = zakvormig
Sacraal = het onderste stukje van de wervelkolom, het staartbeen
Salaamkramp = bepaald type epilepsie aanval bij baby's en peuters die voorkomt bij het syndroom van West
Sarnatscore = cijfer die een baby krijgt om aan te geven hoeveel last een baby heeft als gevolg van zuurstoftekort wat ontstaan is rondom de bevalling
Scharen = over elkaar kruizen van de benen als teken van spasticiteit
Scafocefalie = een afwijkende vorm van het hoofd waarbij het hoofd smal en lang is
Scarf sign = een teken van een te lage spierspanning bij een baby wanneer de elleboog van de arm voor bij de kin komt als geprobeerd wordt de arm als een soort sjaal om de nek te wikkelen
Schedelbasis = onderkant van de schedel
Schedelbasisfractuur = breuk aan de onderkant van de schedel
Schedelcurve = een grafiek waarin te zien is hoe het hoofdje van een kind groeit
Schouderneuralgie = aandoening van de zenuwen die in de schouder lopen
Schedelomtrek = hoofdomtrek
Schrijfkramp = afwijkende stand van een vinger of de hele hand die ontstaat na een tijdje schrijven, dit is een vorm van dystonie
Schannoom = tumor die uitgaat van de bekleding van een zenuw die niet in de hersenen of het ruggenmerg ligt
Schwabach = proef om de gehoorzenuw te testen door een stemvork achter het oor van een patiënt te plaatsen en te vragen wanneer deze de stemvork niet meer hoort en dan te kijken of de dokter zelf de stemvork nog wel hoort wanneer hij/zij de stemvork achter zijn of haar eigen oor plaatst.
Scoliose= zijwaartse verkromming van de rug
Scotoom = een deel van het gezichtsveld niet kunnen zien
Secretie = afscheiding uit een klier
Sectio = keizersnede
Secundair = in tweede instantie, als gevolg van een andere aandoening
Sekwester = losliggend stukje
Seniel = van bejaarde leeftijd
Sensibiliteit = gevoel
Sensorisch = van het gevoel
Sepsis = bloedvergfitiging
Serum = bloedplasma (bloed zonder de bloedcellen erin)
Sinus = holte of groot bloedvat in de hersenen
Sinustrombose = verstopping van een groot bloedvat in de hersenen
Slaapapneu = korte tijd stoppen met ademhalen tijdens de slaap
Slaapparalyse = verlamming van de spieren tijdens de slaap
Slipping through = reactie van een baby die te slap is in de schouderspieren wanneer hij/zij met de oksels op de handen van de dokter rust, de baby zakt dan naar beneden toe.
Snoutreflex = een afwijkende reflex bij grotere kinderen en volwassenen die wijst op een hersenbeschadiging, bij tikken op de bovenlip worden de lippen getuit.
Sociale anamnese = de woon- en leefsituatie van een patient
Somnolent = slaperig
Souffle = hartgeruis
Spasticiteit = stijfheid in het lichaam die erger wordt bij sneller bewegen en die in de armen erger is in de buigspieren en in de benen erger is in de strekspieren
Spieratrofie = het dunner worden van de spier
Spierdystrofie = spierziekte waarbij de spieren geleidelijk aan steeds verder kapot gaat
Spierkracht = hoeveel kracht een spier kan leveren
Spierkramp = pijnlijke samentrekking van een spier
Spierrekkingsreflexen = reactie van een spier wanneer deze uitgerekt wordt
Spiertonus = de spanning die in een spier aanwezig is in rust
Spinaal = van de wervelkolom, van de rug
Spina bifida = aandoening waarbij de wervelbogen niet gesloten zijn en het ruggenmerg en de hersenen anders aangelegd zijn dan gebruikelijk
Spinocerebellair = van de kleine hersenen en het ruggemerg
Spitsvoet = voet die voortdurend in plantairflexie staat, waardoor iemand niet meer op de platte voet kan staan, maar voortdurend op de tenen moet staan
Spondylarthrose = versmalling van de tussenwervelruimte als gevolg van verouderingsproces/cq slijtage
Spondylitis = ontsteking van het wervelbot
Spondylodese = het aan elkaar vastzetten van wervels
Spondylodiscitis = ontsteking van het wervelbot en de van de tussenwervelschijf
Spondylolisthesis = de wervels staan niet meer recht onder elkaar, maar een wervel is een stukje naar voren toe geschoven
Spondylose = vernauwing van het kanaal in de wervels
Spondylosis = verandering aan de wervels
Stapelingsziekte = ziekte waarbij een te veel aan een bepaald stofje wordt opgeslagen in de cellen waardoor deze cellen niet meer goed kunnen functioneren
Stationair = een ziekte die stabiel blijft en niet veregert
Status epilepticus = aanhoudende epilepsie aanval ( langer dan 5 minuten)
Stenose = vernauwing
Stereognosis = ruimtelijke vorm kunnen herkennen
Stereotactisch = met behulp van meetapparatuur in drie verschillende richtingen
Stereotypie = onwillekeurige beweging of een combinatie van bewegingen die telkens op dezelfde manier weer herhaald wordt
Stigmata = uiterlijk kenmerken die kunnen wijzen op een onderliggende ziekte
Stimulus = prikkel om een reactie uit te lokken
Strabismus = scheelzien
Stress-incontinentie = urine verlies doordat de druk in de buikholte toeneemt bijvoorbeeld bij niezen, hoesten of lachen
Strumpell = normale voetzoolreflex waarbij de tenen naar beneden toe buigen
Stuwingspapil = een gewollen oogzenuw
Subacuut = vrij snel ontstaan, maar iets minder snel dan acuut
Subarachnoidaal = in de ruimte tussen de hersenen of het ruggenmerg en het zachte hersenvlies (arachnoidea)
Subcorticaal = het deel van de hersenen onder de hersenschors
Subcutaan = onder de huid
Subduraal = in de ruimte tussen het harde hersenvlies (dura) en het zachte hersenvlies (arachnoidea)
Subunguaal = onder de nagel
Substantia nigra = onderdeel van de hersenstam die een zwarte kleur heeft en daarom zo genoemd wordt. Dit deel speelt een belangrijke rol bij de ziekte van Parkinson
Sunset fenomeen = ogen staan naar beneden gericht als teken van verhoogde druk in het hoofd
Supratentorieel = in de grote hersenen
Sutura = schedelnaad
Sympatisch zenuwstelsel = deel van het autonoom zenuwstelsel wat zorgt voor allerlei reacties in het lichaam om in actie te komen.
Symptoom = kenmerk van een ziekte
Superior = aan de bovenkant
Synaps = overgang tussen twee zenuwen
Syncope = kortdurend bewusteloos zijn omdat er tijdelijk te weinig bloed naar het hoofd toe gaat
Syndactylie = het aan elkaar gegroeid zijn van vingers
Syndroom = combinatie van afwijking die vaak samen voorkomen
Synophris = het in elkaar overlopen van de wenkbrauwen waardoor er als het ware sprake is van een wenkbrauw in plaats van twee
Syringobulbie = een wijde holte in de hersenstam die de functie van de hersenstam verstoort
Syringomyelie = een te wijde holte in het ruggenmerg die de werking van het ruggenmerg verstoort
Systemisch = in het hele lichaam
Systole = de fase waarin het hart het bloed uitpompt
Systolische bloeddruk = bovendruk, de hoogste bloeddruk tijdens een hartslag

T
(terug)
Tachypneu = te snel ademhalen
Tandradfenomeen = schokkerig beweging wanneer een lichaamsdeel gebogen wordt terwijl de patiënt het lichaamsdeel ontspant
Tardieve dyskinesie = een bewegingsstoornis die ontstaat wanneer iemand langere tijd bepaald type medicijnen heeft gebruikt
Tarsale tunnel = ruimte aan de binnenkant van de enkel waardoor allerlei zenuwen en pezen lopen
Telangiectasieen = verwijde bloedvaatjes op de huid of slijmvliezen
Telecantus = vergrote afstand tussen de beide binnenkanten van de oogspleet, terwijl de ogen niet te ver van elkaar af staan
Temporaalkwab = deel van de hersenen die aan de zijkant ligt en een belangrijke functie heeft bij het begrijpen van taal, bij het gehoor en bij emoties
Tensie = bloeddruk
Tepelzoekreflex = normale reactie bij een baby waarbij het hoofd draait naar de kant waar de wang wordt aangeraakt gevolgd door een zuigreflex
A term = geboren na een normale zwangerschapsduur (na 37 tot 42 weken zwangerschap)
Tethered cord = vastzitten van het onderste stukje van het ruggenmerg aan de wervelkolom
Tetraparese = verlamming van beide armen en beide benen
Thalamus = belangrijk schakelstation diep in de hersenen
Therapie = behandeling
Thermoregulatie = regelen van de temperatuur
Thiamine = vitamine B1
Thorax = borstholte
Thymus = zwezerik, orgaantje in de hals die een belangrijke rol speelt bij de vorming van het afweersysteem bij kinderen
TIA = kortdurende klachten (maximaal 24 uur) als gevolg van kortdurend zuurstoftekort in de hersenen
Tic = snelle onwillekeurige beweging die voorafgegaan wordt door een soort drang om deze uit te voeren en gevolgd wordt door een gevoel van opluchting
Tinel = proef waarbij op een zenuw wordt geklopt om te kijken of dit pijn doet, dit kan wijzen op een beknelling van de zenuw
Tinnitus = oorsuizen
Titubatie = schudden van het hoofd
Toddse parese = verlamming van een lichaamsdeel na het doormaken van een epileptische aanval
Tonisch = verstijving van de spieren
Tonisch nekreflex = automatische reactie bij een baby waarbij de arm en het been worden gestrekt aan de kant waar het hoofdje naar toe gedraaid is
Top-neusproef = test voor het evenwichtsorgaan waarbij de top van de vinger op het topje van de neus gezet moet worden
Top-top proef = test voor het evenwichtsorgaan waarbij de patiënt het topje van zijn vinger zo snel mogelijk op het topje van de vinger van dokter moet plaatsen, de dokter zorgt er voor dat de vinger telkens op een andere plek is
Torsie = draaien
Torticollis = scheefstand van het hoofd
Toxisch = giftig
Tractierepons = reactie van een baby wanneer de baby aan de onderarmpjes voorzichtig overeind wordt getrokken
Tractusanamnese = vraaggesprek over het functioneren van verschillende organen zoals het hart, de longen, de buik etc.
Transient = tijdelijk, voorbijgaand
Translocatie = een stukje chromosoom heeft zich verplaatst naar een ander chromosoom
Transluminatie = met een lampje er door heen schijnen
Transnasaal = door of via de neus
Transpiratie = zweten
Transversa = dwars
Trauma = ongeval
Tremor = ritmisch trillen
Trendelenburg = het beneden zakken van de heup aan de kant waar een been wordt opgetild van de vloer
Tricepsreflex = strekken van de arm in de elleboog wanneer de er een tik wordt gegeven op de tricepspees aan de achterkant van de arm net boven de elleboog
Trigeminus = zenuw die het gevoel van het gezicht regelt en de kauwspieren aanstuurt
Trigonocefalie = een afwijkende vorm van het hoofd waarbij het hoofd en driehoekige vorm heeft
Trismus = kaakklem
Trisomie = drie keer voor komen van een chromosoom in plaats van de gebruikelijke twee keer
Trochlearis = zenuw die zorgt dat het oog naar beneden kan bewegen
Trombocyt = bloedplaatje nodig voor de bloedstolling
Trombocytopenie = een tekort aan bloedplaatjes
Trombose = verstopping van een bloedvat
Tubulus = buisje
Tumor = kankergezwel


U
(terug)
Umbilicalis = van de navelstreng
Uremisch = als gevolg van een te veel aan het schadelijke stofje ureum
Urge-incontinentie = het niet kunnen tegen houden van urineverlies tot een toilet bereikt is op het moment dat de blaas een signaal geeft dat er geplast moet worden


V
(terug)
Vaccin = injectie om een ziekte te voorkomen
Vacuole = holte in een cel
VA-drain = slangetje van de hersenholtes naar de hartboezem zodat overtollige vocht in geval van een waterhoofd via deze route afgevoerd kan worden
VAG = normaal ademgeruis over de longen
Vagus = zenuw die een belangrijke rol speelt bij slikken, de stem en belangrijke rol speelt binnen het parasympatische zenuwstelsel
Vasculair = van de bloedvaten
Vasculitis = ontsteking van de bloedvaten
Vegetatieve toestand = toestand waarbij een patiënt wel de ogen open heeft en een slaapwaakritme me heeft, maar verder niet reageert op de omgeving
Vene = ader
Ventraal = aan buikzijde
Ventriculitis = ontsteking van de hersenholtes
Ventriculomegalie = de hersenholtes zijn vergroot
Ventriculostomie = operatie door de neurochirurg waarbij er een opening wordt gemaakt tussen de onderkant van de derde hersenholte en de ruimte voor de hersenstam waar hersenvocht stroomt, zodat het hersenvocht ook via deze route afgevoerd kan worden.
VEP = onderzoek waarbij de functie van de oogzenuw wordt onderzocht
Vermis = verbinding tussen de twee helften van de kleine hersenen
Verticale suspensie = test om te kijken hoe een baby reageert wanneer deze in verticale houding wordt gehouden
Vertigo = duizeligheid
Vestibulair = van het evenwichtsorgaan
Vibratiezin =het waarnemen van trillingen van de stemvork
Visueel = van de ogen
Visus = het zicht met de ogen
Vitale sensibiliteit = gevoelskwaliteiten die betrekking hebben op het waarnemen van pijn, temperatuursverschillen en stevige druk
Vleugelen = het gebogen houden van de arm als teken van spasticiteit
Voetzoolreflex = de manier waarop de voet reageert wanneer er onder de voet wordt gestreken
Voorhoorncel = cel in het ruggenmerg waaruit een zenuw ontspringt die een spier(groep) aanstuurt
VP-drain = slangetje van de hersenholtes naar de buikholte zodat overtollige vocht in geval van een waterhoofd via deze route afgevoerd kan worden
Verwaarlozing = geen aandacht hebben voor een kant van het lichaam (meestal de linkerkant)


W
(terug)
Waterhoofd = te veel vocht in de holtes van de hersenen
Waterscheidingsgebied = gebied in de hersenen wat precies ligt op de scheiding waar het ene bloedvat de hersenen voorziet van bloed en de plek waar een ander bloedvat de hersenen van bloed voorziet
Weber = proef waarbij een stemvork midden op het hoofd wordt gezet om te kijken in welk oor de patient dit geluid het beste hoort. Het is een test voor de gehoorzenuw.
Werkgeheugen = deel van het geheugen waarin informatie kortdurend wordt opgeslagen om deze direct weer te kunnen gebruiken
Wernicke = gebied in de hersenen die een belangrijke functie speelt bij het begrijpen van taal
Wervelknaalstenose = vernauwing van de ruimte in het wervelkanaal
Wijnvlek = een platte rode verkleuring van de huid als gevolg van afwijkende bloedvaatjes in de huid
Witte stof = deel van de hersenen en het ruggenmerg waar de uitlopers van de zenuwcellen zitten
Witte stofziekten = ziekten die met name in de witte stof van de hersenen zitten
Wortel = een bundel zenuwen die samen uit een stuk van het ruggenmerg aftakt


X
(terug)
X-chromosoom = een van de geslachtsbepalende chromosomen, een meisje heeft er twee X-chromosomen, een jongen een X-chromosoom
X-linked = een foutje in het erfelijk materiaal van het X-chomosoom
X-ray = rontgenstraling
Y
(terug)
Y-chromosoom = een van geslachtsbepalende chromosomen, een meisje heeft er geen, een jongen een
Y-linked = een foutje in het erfelijk materiaal van het Y-chomosoom

Z
(terug)
Zenuw = een groep uitlopers van zenuwcellen (axonen) die gezamenlijk door het lichaam lopen
Zoekreflex = automatische reactie van een baby om de mond te draaien naar de plek waar de wang wordt aangeraakt, verdwijnt voor de leeftijd van 1 jaar
Zuigeling = jonge baby die alleen nog (moeder) melk drinkt
Zuigreflex = automatische reactie waarbij een baby gaat zuigen wanneer zijn mond wordt aangeraakt, verdwijnt voor de leeftijd van 1 jaar

Laatst bijgewerkt: 12 januari 2019